DEMOCRATIE TUSSEN SPIN EN WEB
actueler dan ooit
DEMOCRATISCH SAMENLEVEN
IN DE KENNIS- EN NETWERKMAATSCHAPPIJ
Mark EYSKENS
Leuven Universitaire Pers
Niet de selectie van de intellectueel sterksten, maar die van de moreel besten,
is vereist voor de overleving van de menselijke soort.
DEMOCRATISCH SAMENLEVEN
IN DE KENNIS- EN NETWERKMAATSCHAPPIJ
Mark EYSKENS
PROLOOG
-
DE KENNIS- EN NETWERKMAATSCHAPPIJ BEVORDERT DE VERSPREIDING VAN DEMOCRATIE EN MARKTECONOMIE.
1.1. Een omwentelend gebeuren: de post-industriële revolutie.
1.2. De post-industriële revolutie creëert een kennis- en informatienetwerk, dat bevorderlijk is voor de democratie.
1.3. De kennis- en netwerkmaatschappij is onverenigbaar met autoritaire politieke regimes en centraal geleide economieën.
1.3.1. De implosie van het communisme.
1.3.2. De PIR stuwt de democratische eenmaking van Europa.
1.4. Het kapitalisme muteert. Een concurrentiële vrije economie loopt evenwijdig met democratie
-
II. DE KENNISMAATSCHAPPIJ BUIGT DE GESCHIEDENIS OM, MET DE DEMOCRATIE ALS EINDPUNT ?
2.1. De monopoliepositie van de blanke wereld brokkelt af.
2.2. De westwaartse verschuiving van de beschaving - het heliotropisme - verliest zijn overtuigingskracht.
2.3. De wereld wordt ons dorp
2.4. Wereldwijde economisering en globalisering.
2.5. De terugkeer van het verleden
2.6. Het einde van de geschiedenis. De democratie als eindpunt.
III. DE NETWERKSAMENLEVING DOET DE WAARDESCHALEN KANTELEN.
3.1. Van verticalisme naar horizontalisme.
3.2. Van Hij-gevoel naar Wij-gevoel
3.3. De drie pijlers van de westerse beschaving wankelen.
3.4. Voortaan bepaalt de mens zijn eigen evolutie en dus zijn eigen toekomst.
-
IV. EEN HISTORISCHE DOORBRAAK: HET BINOOM ‘DEMOCRATIE + MARKT ECONOMIE’.
4.1. Democratie en markteconomie zijn complementair.
4.2. Het binoom wordt trinoom: democratie+markt+rechtsstaat’
4.3. Toch niet het einde van de wereldgeschiedenis: het trinoom wordt asymmetrisch toegepast.
4.4. Het binoom ‘markteconomie + democratie’ is onderhevig aan de wet van de entropie
-
MAATSCHAPPELIJKE PIJNPUNTEN.
5.1. De duale maatschappij en het trechter-effect.
5.2. De nieuwe armoede en de taaie werkloosheid werpen een smet op de democratie.
5.3. De verstandsmuur.
5.4. De kenniskloof en de wet van de afnemende relatieve kennis.
5.5. De post-moderne scepsis maakt van de democratie een onrealistisch groot verhaal.
5.6. Vermenning in een steeds meer complexe samenleving.
5.7. De wet van het afnemend menselijk grensnut
5.8. Democratie en vakidiotie.
5.9. Afhankelijke onafhankelijkheid
5.10. De kennis- en netwerkmaatschappij noopt tot een ethiek van de verandering
-
DE CRISIS VAN DE REPRESENTATIEVE DEMOCRATIE.
6.1. De democratie is veeleisend en onafdwingbaar
6.2. Telecratie en democratie: een noodzakelijk maar bijna onmogelijk partnership.
6.3. De ingewikkeldheid van de samenleving bemoeilijkt de mededeelbaarheid van haar problemen
6.4. Politiek analfabetisme
6.5. De ongerijmdheden van het kiezersgedrag
6.6. Vrijheid en gelijkheid botsen in een gevorderde democratie
6.7. Tussen materialisme en hyper-materialisme
6.8. De paradox van onvrede en ontevredenheid
6.9. Het wegvallen van de externe bedreiging
6.10. De kloof tussen burgers en politiek
6.11. Crisis of einde van de particratie?
6.12. Naar een partij-loze democratie?
6.13. Elke kiezer wordt zijn eigen partij
VII. DE DEMOCRATIE IN DE XXISTE EEUW
7.1. Democratie en nationalisme
7.2. Democratie en eigenbelang
7.3. Is minder regeren beter regeren?
7.4. Naar een mandaterende democratie
7.5. Een regering van rechters?
7.6. Een ander partijwezen: minder particratie
7.7. Een echte politiek cultuur
7.8. Een ander kiessysteem
7.8.1. Punt-stemmen.
7.8.2. Sleutelen aan het Belgische kiesstelsel.
7.8.3. Besluit.
7.9. Een gedepolitiseerde democratie?
7.10. Decentralisering, regionalisering, federalisering
7.11. Een onvermijdelijke Europese aanpak.
7.12. De democratie in de wereld
VIII. EPILOOG
8.1. Geen democratie zonder ethisch gehalte.
8.2. Het verschil tussen wat kan en wat mag.
8.3. Hoe verandering omzetten in menselijke vooruitgang?
DE KENNIS- EN NETWERKMAATSCHAPPIJ BEVORDERT DE VERSPREIDING VAN DEMOCRATIE EN MARKTECONOMIE.
1.1. Een omwentelend gebeuren: de post-industriële revolutie.
De kennis- en netwerkmaatschappij, die het hele fin de siècle van de XXste eeuw beheerst, is de vrucht van de derde industriële revolutie, die volgt op de eerste, die van de stoommachine aan het einde van de XVIIIde eeuw en de tweede, die van de electriciteit aan het einde van de XIXde. De huidige derde industriële revolutie, die in het laatste kwartaal van de XXste eeuw door breekt, wordt bij voorkeur ‘de post-industriële revolutie’ (PIR) genoemd omdat ze van een totaal ander type is en zich voltrekt via de computer, de informatica, de creatieve kennis. De PIR vermenigvuldigt een aspect van het menselijke brein: het geheugen en het vermogen om data te verwerken, daar waar de eerste industriële revolutie zich beperkte tot de mechanische vermenigvuldiging van de menselijke spierkracht en de tweede zich toelegde, dank zij de electriciteit, op energie, verplaatsing, communicatie en verlichting.
De PIR verwekt een diepgaande maatschappelijke mutatie, ook al zijn haar belangrijkste gevolgen niet meteen zichtbaar. Zij geeft bovendien samenhang aan de andere scheuren die zich voordoen in het voorhangsel van de recente geschiedenis en ze verklaart die dan ook in grote mate. Meer bepaald zijn de plotse instorting van het communisme, het einde van de koude oorlog, de versnelde Europese integratie, de mondialisering van de economie, de verspreiding van de markteconomie en het kantelen van heel wat, vooral westerse, waardeschalen enkel ten gronde te verklaren door de invloed van de PIR. Haar invloed op maatschappelijke structuren, op de instellingen alsmede op de democratie en haar beoefening blijkt omwentelend.
1.2. De post-industriële revolutie creëert een kennis- en informatienetwerk, dat bevorderlijk is voor de democratie.
De post-industriële revolutie (PIR), dank zij de ontwikkeling van de informatica, verheft de georganiseerde kennis tot belangrijkste productiefactor, steunend op wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling (O&O) en ondersteund door de computer, de telematica, de kabelnetten, de satellieten, de mobiele telefonie, de robotica, de cybernetica en een galaxie van nieuwe communicatiemiddelen, waaronder de GSM, E-mail en Internet de jongste maar zeker niet de laatste snufjes zijn. In dit wervelend geheel verschijnt de computer - met zijn woekerende parafernalia van hard ware en software - als het betoverende fabeltuig. De multimedia en de infoproducten veroveren het economisch landschap, de onderwijs- en studiewereld, de beroepsuitoefening en ook de consumptiemarkten. Al deze nieuwe technologieën worden thans in elkaar gepast en vormen verbluffende, interactieve communicatiemedia, zoals internet en de informatiesnelwegen, waarbij nagenoeg onbeperkt nieuws, gegevens, gebeurtenissen, berichten, statistieken, ideeën, voorstellen, diagnoses, opdrachten, instructies, controles, oplossingen, transacties ...met de snelheid van het licht - dit wil zeggen in feite ogenblikkelijk - door worden geseind en ter beschikking gesteld van de wereldgemeenschap. Computerspecialisten hebben uitgerekend dat de geheugencapaciteit en de verwerkingssnelheid van de informatie- en communicatietechnologie (ICT) per jaar verdubbelen terwijl de kosten worden gehalveerd.
Sedert zijn uitvinding tijdens de tweede wereldoorlog - in 1941 op basis van de theorieën van Alan Turning en John Von Neumann - met het oog op zijn militair-strategische aanwending, is de computer, wat zijn vermogen betreft, duizelingwekkend gegroeid. De computer verspreidde zich vanaf de late jaren zeventig, als dagelijks gebruiksvoorwerp (de PC of personal computer) en veroverde de wereld.
De spontane groei van internet - vooral de creatie van het world wide web in 1981 door Tim Berners-Lee - en de verspreiding van de netwerkmaatschappij is van meer recente datum. De innovaties, zowel inzake hard ware als soft ware, houden niet op. Het oproepen van 'virtuele werkelijkheid', het ontwikkelen van ‘quantum-computers’, steunend op bepaalde beginselen van de quantumfysica en het uitwerken van neurale netwerken zullen de huidige omwenteling nog meer buitensporig maken. Kunstmatige neurale netwerken pogen via de computer de werking van de menselijke hersenen tot op zekere hoogte na te bootsen. In dit verband gewaagt men, wellicht nogal voortvarend, van artificiële intelligentie. Het gaat om 'neuro-computers' die niet langer de digitale logica (met nullen en enen) hanteren maar overschakelen op ingewikkelde leerprocessen, die vooral op het gebied van cognitieve en sensoriële taken kunnen worden ingezet (zien, horen, herkennen, spreken) en die de werking van het menselijk brein aanzienlijk kunnen ondersteunen. Spectaculaire doorbraken op het stuk van de speech-technology zijn in de maak, wat verreikende maatschappelijke gevolgen zal hebben. Wellicht zal zodoende een einde worden gemaakt aan de stiefmoederlijke behandeling van de kleinere talen in de wereldgemeenschap en zullen ook de taalconflicten grotelijks overbodig worden en derhalve verdwijnen. Over een paar decennia lijkt de taalstrijd - in heel wat landen gevoerd - zo achterhaald en aftands als de godsdienstoorlogen dit vandaag zijn in de ogen van de westerling. Hierop wordt in dit boek nog terug gekomen.
Met de PIR levert onze post-industriële samenleving alleszins een belangrijke bijdrage aan wat Pierre Teilhard de Chardin de creatie van een mondiale noös-sfeer heeft genoemd, een wereldwijde gemeenschap van kennis en gedachten en verwerking van informatie.
De onvoorstelbare vermenigvuldiging, dank zij de computer en de informatica, van het menselijke creatieve intellect, maakt van de kennis, gedreven door verbeeldingskracht, analytisch en synthetisch vermogen en bekwaamheid om te abstraheren, de dominerende productiefactor in de economie en de voornaamste hefboom van de vooruitgang. De PIR is niets anders dan de wisselwerking tussen informatisering en intellectuele creativiteit, waardoor het productieproces in zijn belangrijkste component wordt gedematerialiseerd. Een nieuw maatschappelijk systeem is groeiende: het informatisme
Het spreekt vanzelf dat het informatisme diepgaande invloed heeft op het bestuur van de polis en de organisatie van de politieke regimes, de economische systemen en de ideologische doctrines. In principe is het informatisme een systeem dat de kennisverwerving, de vrije meningsuiting, de gedachtenwisseling en de intellectuele vindingrijkheid (‘serendipity’) op zeer aanzienlijke wijze vermeerdert en dit grotelijks op informele, spontane, gedecentraliseerde en gedesorganiseerde wijze, wat tevens, op alle niveau’s bevorderlijk is voor de democratisering van de samenleving.
1.3. De kennis- en netwerkmaatschappij is onverenigbaar met autoritaire politieke regimes en centraal geleide economieën.
De ondergang van het communisme en de noodzaak één grote Europese eenheidsmarkt te vormen zijn twee totaal verschillende fenomenen, die evenwel tijdens het jongste decennium mede gedetermineerd werden door de implicaties van de aanhoudende post-industriële informatie-revolutie.
1.3.1. De implosie van het communisme.
Dat de PIR, met in haar zog de netwerkmaatschappij, niet kan gedijen in een centraal geleide planeconomie ligt voor de hand. De PIR vereist creativiteit, verbeeldingskracht, grensoverschrijdend onderzoek en ontwikkeling, intellectuele vrijheid en intense contacten tussen onderzoekers. Een politieke en economische dictatuur is hiermee onverenigbaar. Het uitwisselen van informatie en innovatie vergt ook het bestaan van een markt en een markteconomie. Vanaf de jaren zeventig werd de Sovjet-Unie op alle domeinen verslagen door de Verenigde Staten en verloor de USSR de ruimtewedloop, hoofdzakelijk omdat de VS veel verder gevorderd waren inzake ontwikkeling en toepassing van de computer. De wedloop naar de maan is hiervan het meest spectaculaire voorbeeld. En uiteindelijk stortte het communisme in elkaar en liet het een puinhoop achter. Het was immers gebleken dat, zodra onder invloed van de PIR de 'geïnformatiseerde' kennis en creativiteit de belangrijkste productiefactoren zijn geworden, een Marxistisch beleid van collectivisering en van nationalisering van deze productiefactoren contra-productief werd. Karl Marx kon natuurlijk in de XIXde eeuw niet voorzien dat honderd vijftig jaren later de 'kapitaalgoederen', dit zijn de machines, als productiefactoren zouden worden in de schaduw gesteld door de geïnformatiseerde menselijke creatieve kennis, een grotelijks immateriële productiefactor. Hoe de creatieve kennis onteigenen, desindividualiseren, omzetten in 'volkseigendom' en dus nationaliseren, volgens het Marxistisch-Leninistische receptenboek? De PIR dwingt tot decollectivisering en inschakelig in een wereldwijde markteconomie. Vandaar trouwens de neiging tot privatisering van staats- en gemengde bedrijven. De menselijke kennis kan weliswaar worden gestroomlijnd en gekneveld door propaganda en censuur, de vrijheid van meningsuiting kan aan banden worden gelegd - en de communistische regimes hebben dit massaal gedaan - maar de gevolgen van zulk een dictatuur van de geesten blijven niet uit: de trein van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang wordt onvermijdelijk gemist. De recente geschiedenis heeft dit op overtuigende wijze bewezen, meer bepaald door de spectaculaire implosie van het communisme, als economisch systeem, als politiek regime en als ideologische doctrine.
Op het eerste gezicht is het de ondergang van het communisme, met zijn politieke en economische dictatuur, die bij wijze van weeromstuit in de wereldgemeenschap, sedert het begin van de jaren negentig, alom de verspreiding van de democratie en de markteconomie in de hand heeft gewerkt. Maar deze analyse is enigszins oppervlakkig. Democratie en markteconomie blijken de uitgelezen en noodzakelijke vehikels van de kennis- en netwerkmaatschappij.
1.3.2. De PIR stuwt de democratische eenmaking van Europa
Maar ook het grote avontuur van de Europese eenmaking is sterk beïnvloed door de PIR. Onderzoek en ontwikkeling zijn grensoverschrijdend, de interdependentie tussen de landen neemt toe, hun nationale maneuverruimte op de meeste domeinen is sterk verminderd. Economische integratie via Europese Unievorming is absoluut vereist ten einde de schaalvoordelen te creëren die nodig zijn om de ontdekkingen van de PIR industrieel toe te passen en de financiering van de investeringen mogelijk te maken. Zonder Europese integratie zou bovendien een gezagsvacuüm ontstaan, waarbij individuele staten de speelbal zouden worden van anonieme internationale krachten. Tegenover economische grootmachten als Amerika en Japan (en steeds meer China - een bijzonder geval - en Zuid-Oost-Azië) is de Europese Unie de enige 'counter vailing power'.
Onder druk van de informatica-revolutie lekt de nationale soevereiniteit van de staten weg. Nationale regeringen staan machteloos tegenover de meeste technologische ontwikkelingen en hun grensoverschrijdende aspecten.
Onvoldoende wordt ingezien hoezeer de PIR de nationale soevereiniteit van de staten reduceert omdat de communicatierevolutie uiteraard grensoverschrijdend is en omdat de multinationale onderneming opereert op een internationale markt. De multi- en transnationale bedrijven hebben een haast supra-nationale invloed verworven, ten koste van de nationale staten en hun wetgevingen. Enkel een 'Vereniging van Staten' in zoiets als een Europese Unie kan een voldoende democratisch en efficiënt tegengewicht vormen, op het stuk van ordening. Europese integratie, maar ook andere akkoorden van samenwerking in de wereld (NAFTA tussen Noord- en Zuid-Amerika; Mercosur in Latijns-Amerika; Asean...) beogen de afbraak van de nationale soevereiniteit en het daaruit ontstane machtsvacuüm te compenseren door het tot stand brengen van vormen van inter-gouvernementele of supra-nationale soevereiniteits-uitoefening.
De PIR is ook bezig de politieke macht te 'deterritorialiseren' en steeds meer mensen te bevrijden van locale of geografische contingenties. Niet het veroveren van een grondgebied is belangrijk, in termen van geo-politiek, wel het controleren van communicatiesystemen en netwerken. De ICR ( de informatica- en de communicatie-revolutie) is dan ook het machtigste instrument van universalisering en planetarisering. Het andermaal opkomende nationalisme, geconcretiseerd door allerlei vormen van particularisme, dat gemakkelijk ontaardt in ondemocratische houdingen of beleidsbeslissingen, is een reactie tegen de vervreemdende gevolgen van de technologische universalisering. Zulke reactie is begrijpelijk en psychologisch verklaarbaar. Het gaat echter om een verloren strijd, althans op termijn. Het nationalisme, zodra het steunt op economisch protectionisme, pogingen tot autarkie, isolationisme, bescherming van de culturele homogeniteit en religieus fundamentalisme, enz. is ten dode opgeschreven. Al deze reacties leiden immers op termijn tot vormen van stagnatie en achteruitgang op veel gebieden: economisch, cultureel, wetenschappelijk... Dit belet niet dat de onvermijdelijke aanpassing van de moderne samenleving aan de informatica-revolutie in een overgangsperiode, wegens allerlei afstotingsverschijnselen, te trage aanpassingen en functionerinsgmoeilijkheden, veel problemen en moeilijkheden met zich mee kan brengen.
Het ontstaan van de netwerkmaatschappij werkt democratisering in de hand dank zij de onbegrensde informatieverspreiding, de uitwisseling van ideeën, de aanvechting van allerlei uitingen van autoritarisme en dictatuur. Maar tegelijkertijd verwekt de PIR allerlei reacties, tegenkantingen, beschermende en reactionaire re-acties die de democratie kunnen ondermijnen. Hierbij moet de grootste aandacht gaan naar de zelf ontbindende krachten die in elk democratisch regime sluimeren. Deze anti-democratische krachten worden door de aan de gang zijnde informa- tica-revolutie, die zelf de democratie bevordert, op een dialectische wijze opgewekt.
1.4. Het kapitalisme muteert. Een concurrentiële vrije markt- economie loopt evenwijdig met pluralistische democratie.
Niet alleen de ondergang van het communisme is in grote mate toe te schrijven aan de PIR en de informatica-revolutie. De aanzwellende wervelwind van wetenschappelijke en technologische innovaties is ook bezig het kapitalisme, als economisch systeem, te vervangen door wat ik graag het informatisme zou willen noemen. Niet langer de machine en het kapitaal maar wel kennis en informatie domineren het socio-economische en daardoor het hele maatschappelijke gebeuren.
De PIR is eveneens doende het rechtsstelsel door elkaar te schudden. Het kapitalisme heeft gretig gebruik gemaakt van de figuur van de privé-eigendom, zoals aangereikt door het Romeinse recht. De PIR, zoals gezegd, is totaal onverenigbaar met collectieve eigendom, verdedigd door Marxisten en communisten. Maar de PIR en het 'informatisme' zijn eveneens incompatibel met de enge opvatting over privé-eigendom. Netwerken, intercommunicatienetten, die immateriële goederen, diensten en productiefactoren en -processen creëren, zijn nauwelijks volledig privaat te houden. Zij zijn moeilijk te onderwerpen aan het 'uitsluitingsbeginsel', een essentiële voorwaarde voor de werking van elke markt, die zich enkel bezig houdt met privatiseerbare, individualiseerbare goederen en diensten. Er ontstaat op ruime schaal, wat economen sedert geruime tijd kennen en analyseren, met name 'joint consumption', gezamenlijke consumptie, als gevolg van de wijd verspreide toegankelijkheid via de netwerken. Onderzoek en ontwikkeling zijn steeds moeilijker 'privatiseerbaar', omdat zij fundamenteel steunen op uitwisseling van informatie en gedachten. Nieuwe juridische figuren zullen moeten worden geijkt om de nieuwe technologische situaties op te vangen. Daarenboven ontwikkelt zich de computer- en internetcriminaliteit, waarvoor dringend een internationale wetgeving is vereist teneinde het hoofd te bieden aan de praktijken van krakers en ‘hackers’ van bestanden en codes. Daarnaast is ook de strijd tegen illegale handel (wapens, drugs), geweld en porno via het netwerk hoogst wenselijk. Ook de bescherming van de intellectuele eigendom is in de wereldeconomie een prangende opgave geworden.
Handelspraktijken via electronische media (internet) ontwikkelen zich razend snel (tele-banking en -winkelen), onderhandelingen worden gevoerd en contracten worden afgesloten waarbij schriftelijke bescheiden (gereduceerd tot hedendaagse hiëroglyfen) uit het economische en juridische verkeer verdwijnen.
Kortom, de aan de gang zijnde informatie- en communicatierevolutie verbrijzelt een hele reeks ‘klassieke’ begrippen, regels, praktijken, die ook voor de traditionele democratie, ingebed in de rechtsstaat, van primordiaal belang zijn. Privé-eigendom, vooral op het stuk van de intellectuele eigendom, privatief gebruik en verbruik, zakelijke rechten, het gedrag van consument en producent via internet, de werking van de netwerkmarkt, de processen van besluitvorming, de afbakening van rechtsgebieden, de uitoefening van rechtsmacht, de bepaling van een rechtspersoon, de toepassing van fiscale wetgevingen, de bepaling van wat een staat is in relatie tot zijn burgers, ingezetenen, uitgewekenen, residenten en internetbezoekers, de betekenis van de natie.... het zijn zoveel niet uitputtende voorbeelden van wat voor verscheurende herziening in aanmerking kan komen.
Een spontaan groeiend netwerk als internet is volop doende de economie door elkaar te schudden: de electronische consumptie (e-consumption) vervangt het traditionele winkelen, sparen en beleggen. De relaties tussen ondernemingen, toeleveraars en klanten, werkgevers en werknemers, tussen bedrijfseenheden binnen dezelfde onderneming, wijzigen inhoudelijk en vormelijk. Men spreekt van elektronisch zaken doen ( e-commerce en e-business). Wat de werkgevers betreft constateert men groeiende volatiliteit, die de tegenhanger is van de flexibiliteit, die de werkgevers van de werknemers eisen. De vooral gespecialiseerde werknemer wordt zelfstandiger, verlaat het ‘salariaat’ en dus het statuut van loontrekkende. Hij wil zijn diensten aanbieden aan de voor hem momenteel meest geschikte werkgever in binnen- en buitenland. Hij is niet langer een ‘blue collar’-arbeider of een ‘white collar’-bediende. Hij is een ‘no col- lar’- medewerker, een ‘free lance’-dienstverlener.
De verspreiding van e-consumptie en e-business en het ontstaan van e-collar- medewerkers heeft nog een ander verreikend gevolg: de vermindering van de nationale staatsmacht ingevolge de erosie van de belastingen en van de sociale zekerheidsbijdragen. Inderdaad, de ‘internet-isering’ van de wereldeconomie, inclusief van het betalingsverkeer, zal de greep van de nationale staten op de inkomens, winsten en transacties - die de belastinggrond uitmaken - danig verzwakken. Via deze erosie zal de rol van de nationale staat, maar ook de financiële leefbaarheid van de binnen nationale grenzen bestaande democratieën sterk afnemen. Enkel vormen van internationale samenwerking en integratie kunnen een tegengewicht vormen. De internetisering zal ook wereldwijd de invloed van de consumenten en hun organisaties versterken. Dit is een ‘counter vailing power’ ten opzichte van de machtige multinationale ondernemingen. De economische theorie heeft een verheven en wat idyllische stelling opgebouwd rond de soevereiniteit van de consument: de klant is immer koning, of hoort het te zijn. De consument-koning wordt dan de complementaire tegenhanger van de burger-kiezer, die wenst keizer te worden, dank zij de ‘informatisering’ en ‘digitalisering’ van de democratie. De netwerkmaatschappij brengt deze limiet-situatie dichter bij haar verwezenlijking, als men constateert hoezeer televoting en allerlei vormen van volksraadpleging om zich heen grijpen.
Het financieel en industrieel kapitalisme, met machtsconcentraties bij de ondernemingen en dus aan de aanbodzijde, evolueert naar een meer evenwichtige verhouding waarbij de vraagzijde, die van de consumenten, steeds meer grensoverschrijdend gewicht in de schaal werpt. De tijd is voorbij dat om het even wat kon worden verkocht aan om het even wie zonder kwalijke gevolgen (zie de dioxine-crisis en de perikelen rond de coca-cola-blikjes in België in 1999 en de gevolgen op de buitenlandse markten). De invloed van de consument neemt toe dank zij het ‘informatisme’, terwijl tegelijkertijd de macht van de kapitalistische onderneming afneemt omwille van hetzelfde ‘informatisme’. Bovendien verhevigt de aan de gang zijn post-industriële revolutie (PIR) in grote mate de concurrentie, binnenlands en wereldwijd. Ook bij fusies van ondernemingen wordt de concurrentie niet noodzakelijk uitgeschakeld. Want op een oligopoliemarkt, met relatief weinig producenten, wordt de mededinging, ofschoon ‘onzuiver’, een titanenstrijd tussen reuzen, waarvan de consument zijn voordeel kan doen (zie b.v. de markt van de telefonie).
Een zaak ligt voor de hand. Er ontstaat een wereldwijde markteconomie en, zoals verder in dit boek zal blijken, is een markteconomie steunend op zo intens mogelijke mededinging, zowat de tweelingzuster van de democratie.
Elke zes maand voegt een aantal mensen, zo groot als de bevolking van Groot-Brittannië, zich bij internet. Elke internet-surfer en -gebruiker - de ‘internaut’ - voelt zich op de internet-oceaan vrijer, zelfstandiger en onafhankelijker dan in de traditionele wereld van instellingen, regels, vergunningen en controles. Zijn relatie met anderen is niet langer hiërarchisch, onder- of boven geschikt, maar gelijk. Controle wordt vervangen door contact en contract en dit gebeurt wereldwijd op een planeet die een electronisch dorp is geworden. Instellingen en organisaties worden geconfronteerd met het toenemende individualisme van burgers, leden of personeel. Niet de democratie, maar wel de instellingen van de representatieve democratie komen op de tocht te staan. Kan de democratie als vorm van staatshuishouding functioneren met minder instellingen en schakels? Of zonder tussenschakels en dus rechtsreeks? Of met andere instellingen?
De PIR,de ICT (de informatie- en communicatietechnologie) en de internet-omwenteling verwekken de belangrijkste mutatie aller tijden. De aan de gang zijnde revolutie speelt zich voor onze ogen af. Wij kijken ernaar, verbaasd en oogverblind, maar zien nauwelijks wat er gebeurt en wat er aan de hand is. Het ongelooflijke avontuur van iemand als Bill Gates, de geniale software-uitvinder en stichter van Microsoft, illustreert het aanbreken van het informatistische tijdvak, dat in de plaats treedt van het kapitalistische. Internet is één van de hefbomen van de netwerkmaatschappij, die de burger van de XXIste eeuw anders zal doen werken, leven, leren en spelen. En deelnemen en -hebben aan de politieke besluitvorming. De burger wordt zelf een andere burger die een ander bestuur wil voor een andere samenleving. En dus bewust of onbewust de vraag stelt: welke democratie voor welke samenleving?
-
II. DE KENNISMAATSCHAPPIJ BUIGT DE GESCHIEDENIS OM, MET DE DEMOCRATIE ALS EINDPUNT?
2.1. De monopoliepositie van de blanke wereld brokkelt af.
De blanke wereld is in een proces geworpen dat haar monopoliepositie aantast op een groeiend aantal gebieden. Het is even wennen voor onze westerse democratische samenlevingen, waarvan het koloniaal verleden nog fris in het geheugen ligt. Niet alleen is er de demografische minorisatie van het blanke westen, een fenomeen dat al geruime tijd bezig is en in de XXIste eeuw het blanke ras terug zal dringen tot nauwelijks één tiende van de wereldbevolking. De netwerkmaatschappij bevordert evenwel aanzienlijk de contacten tussen beschavingen, volkeren, culturen zodat, ook ingevolge de economische ontwikkeling en spreiding van de welvaart, het multi-cultureel samenleven onvermijdelijk zal worden - naar mijn mening bovendien ook zeer gewenst - en de vermenging van de rassen op termijn zal toenemen. Onze achter-achter-achter-kleinkinderen zullen steeds meer wisselende en gemengde huidskleuren vertonen en aldus bijdragen aan de geleidelijke grote fusie der rassen over hooguit een paar eeuwen. Dergelijke verschijnselen, vooral in hun beginfase, en de steeds groter wordende migrantenstromen, worden een zware opgave voor onze democratische regimes.
Daarbij komt dat de PIR, op economisch vlak, een beweging van groei-delocalisatie op gang brengt, waarvan andere Europese en buiten-Europese landen omwille van competitiviteitsvoordelen steeds meer genieten. Ook de talrijke overnames van Belgische bedrijven door buitenlandse groepen zijn een illustratie van het groeiend ‘apatride’ karakter van het bedrijfsleven. In het verre buitenland blijkt, naast de VS, vooral Azië voordeel te halen uit de delocalisatie, ondanks de recente financiële crisis die zich daar heeft voorgedaan en die in grote mate een groeicrisis was. Bedrijven gaan een nomadenbestaan leiden. Ze worden genomadiseerd, onder invloed van de PIR. Dit is eveneens een moeilijk punt op de agenda van de democratie.
Als men immers de balans opmaakt van de wetenschappelijke uitvindingen en ontdekkingen, sedert de Verlichting, is het overwicht van Europa en Amerika absoluut overweldigend. Dit is een onbetwistbaar historisch feit. Europa, reeds voor de ontdekking van Amerika door Christoffel Columbus, was een mirakel, een enigma en een mysterie. In mijn boek ‘De grote verjaring’,(Lannoo, 1994), heb ik gepoogd enig inzicht te verwerven in het Europese enigma, for better and for worse. Vanaf de tweede helft van de XIXde eeuw werd de fakkel voor een deel overgenomen door de Verenigde Staten, ook omdat de Amerikaanse regering een verstandige immigratiepolitiek heeft gevoerd. Het quasi westerse wetenschappelijke monopolie is van aard om op andere continenten frustraties en complexen te verwekken. Hierbij moet worden opgemerkt dat een beschaving van mensen niet enkel steunt en mag steunen op wetenschappelijk en technologisch vernuft. Wat geeft waarde aan een beschaving? De uitvinding van de stoommotor? Of het neerschrijven van een diepzinnig existentieel gedicht dat generaties lang na zal worden gezegd? Het nieuwe is daarbij - maar dat is even wennen - dat aan het einde van de XXste eeuw het blanke monopolie inzake wetenschappelijk onderzoek aan een grondige wijziging toe is. De grote laboratoria bevinden zich nog meestal in het Westen, maar de onderzoekers die er werken behoren tot allerlei rassen en taalgroepen. Het wetenschappelijk onderzoek is volop bezig etnisch te diversifiëren, wat versneld bijdraagt aan de afbouw van het blanke monopolie.
Op een heel ander gebied, dat van de instellingen, is het natuurlijk ook juist dat o.m. concepten en structuren als democratie, rechtsstaat, markteconomie, mensenrechten, in grote mate eveneens blanke ‘uitvindingen’ zijn. Het gaat hier echter niet om wetenschappelijke en technologische innovaties, maar om waardeconcepten, die essentieel zijn, in naam van de ethiek, voor het menswaardig bestaan en voortbestaan van de menselijke samenleving. De aanhangers van ethisch relativisme hebben geen enkel argument in de verdediging van de democatie tegenover andersdenkenden, die stellen dat de blanke wereld haar instellingen aan hen opdringt in naam van een moraal, die niet de hunne is. ‘Moreel-relativisten’ maneuvreren zich in een impasse, want met welk recht zouden zij de democratie en de mensenrechten gaan verdedigen in de totalitaire staten op de planeet, als men meent dat er geen universele waarden zijn? Enkel wie aanneemt dat er algemeen geldende gedragsnormen zijn of moeten zijn, die ergens kenbaar of aanvoelbaar zijn, kan geloofwaardig argumenteren. De democratie, westerse uitvinding, is niets anders dan de bevestiging van het algemeen menselijk verlangen naar eerbied van de maatschappij en haar structuren voor ieder van haar burgers, naar rechtszekerheid en vrijheid. Deze boodschap is niet gemakkelijk noch eenvoudig in te brengen in het debat, waaraan mensen van goede wil deel nemen met een evenwel verschillende beschavingsachtergrond, ook al omdat westerlingen vaak arrogant overkomen door hun betweterig en belerend optreden. Toch is geen andere boodschap mogelijk. Echte democratie, met haar morele en humane inhoud, bezit een waardegehalte dat tijd en ruimte overstijgt. Net zoals de mensenrechten.
2.2. De westwaartse verschuiving van de beschaving - het heliotropisme - verliest zijn overtuigingskracht.
Het befaamde heliotropisme, de westwaartse verschuiving van de technische beschaving en van de beschaving in het algemeen - een Eurocentrische gedachte waarin de West-Europeanen zich wellustig wentelden - lijkt ook aan herziening toe. Wanneer men de geschiedenis laat aanvangen met de uitvinding van het geschrift en de eerste vormen van bevolkingssedimentatie (stichting van dorpen en steden), begint de historie - en eindigt de pre-historie - in het 9de millennium voor Christus, ergens in de Indus-vallei (Mohendo-Jaro). Vervolgens verplaatste de beschaving zich geleidelijk aan naar het Westen, alsof ze door de beweging van de zon aan werd getrokken: Mesopotamië, Egypte, Israël en het Nabije Oosten, Griekenland, Rome, West-Europa en in de 15de eeuw na Christus, de grote sprong over de Atlantische Oceaan naar Amerika toe. Om te eindigen op de kusten van Californië. Deze stelling is uiteraard niet helemaal congruent met de feiten, maar ze vertoont toch enige historische pertinentie.
Vandaag, als gevolg van de PIR, lijkt een einde gekomen aan het beschavings-heliotropisme. De westwaartse migratie van de vooruitgang - althans in technologische en economische termen uitgedrukt - wordt vervangen door een 'Drang nach Osten', wat in casu het Verre Oosten betekent. De blanke wereld verliest schoorvoetend haar wetenschappelijk en technologisch monopolie op korte termijn en mogelijkerwijs haar dominerende positie op langere termijn. De Aziatisering van de Europese vooruitgangsdynamiek is ingezet. Meteen leidt dit ook tot een verglijding van de continenten, althans op industrieel gebied. De democratieën in Europa en Amerika dienen hun extern beleid aan te passen aan dit nieuwe gegeven van de internationale samenleving. Voldoende bescheidenheid en eerbied voor de anderen, ook in het internationale verkeer, zijn deugden die de westerse democratieën steeds weer opnieuw zullen dienen aan te leren.
2.3. De wereld wordt ons dorp.
De netwerkmaatschappij maakt de wereld klein en één. Contacten tussen iedereen, ogenblikkelijk en overal, herleiden ruimte en afstand tot nul en reduceren de reactietijden tot nul. Men kan stellen dat dit fenomeen niet nieuw is. De mens heeft van bij zijn oorsprong gepoogd onbekende gebieden te verkennen, te veroveren en contacten met anderen te leggen. De transport-economie is zo oud als de mensheid. Maar het wereldwijde en wereldomspannende karakter van de huidige situatie is nieuw en anders. Zodra een bepaalde kwantitatieve drempel in een evolutie wordt overschreden, treedt men in een fase van kwaliteitsverschil, waarbij de evolutie mutatie wordt en een essentiële verandering tot stand brengt. Dit is momenteel het geval o.m. met internet, E-mail en de mobiele telefonie (GSM). De wereld wordt ons dorp, maar het gaat om een dorp zonder centrum, zonder marktplein. De wereld wordt één maar is steeds meer gedecentraliseerd. Het gaat bovendien om een dorp met 6 miljard inwoners - sedert 19 juli 1999 -, die het allen materieel even goed willen hebben. En in afwachting willen zeer veel inwoners uit de landen van de derde wereld met alle middelen uitwijken naar het rijke Westen. Een fatale reis in het landingstel van een groot passagiersvliegtuig wordt daarbij niet uitgesloten. De ‘fatal attraction’ van het Westen heeft tragische gevolgen.
Het ligt voor de hand dat ‘nationale democratieën’ binnen eigen grenzen erg beïnvloedbaar zijn geworden door wat extra muros gebeurt, derwijze dat niet langer van muren kan worden gesproken. De val van de Muur van Berlijn heeft dan ook een diepzinnige symbolische betekenis. De ‘Muur van de schande’ had immers een scheidingslijn aangebracht tussen de wereld van de democratie en die van de dictatuur, om het wat schematisch te formuleren. Dictaturen zijn niet bestand tegen grensoverschrijdende, vrije communicatie en dienen zich af te schermen. Democratieën hebben enkel het aardoppervlak tot grens. Nooit was de democratie zo aanstekelijk als vandaag. Ze is uitgegroeid tot een universeel ideaal en zelfs dictaturen - cfr China - pogen te bewijzen dat ook zij op hun manier ‘volksdemocratisch’ zijn. De ‘verdorpsing’ van de wereld is democratie bevorderend, althans in principe, maar onverdraagzame tegenkrachten en allerlei afstotingsverschijnselen treden op.
Vandaar ook het belang van de verdediging en de eerbiediging van de mensenrechten, waaronder uiteraard de democratische vrijheden. De netwerkmaatschappij maakt de schending van de mensenrechten veel zichtbaarder. Het mensenrechten-probleem is niet meer weg te branden uit de actualiteit (zie Kosovo, Centraal Afrika, China, Birma...). De goedkeuring van de ‘Universele Verklaring van de Rechten van de Mens’ door de Verenigde Naties, meer dan een halve eeuw geleden, blijkt een historische gebeurtenis te zijn geweest. Op het vlak van de beginselen worden de mensenrechten niet langer politiek en humanitair maar ook steeds meer sociaal en economisch ingevuld, eveneens op volkenrechtelijk vlak. De verbeterde werking van het ‘Hof voor de Mensenrechten’ te Straatsburg en de oprichting van een ‘Internationaal Strafgerechtshof’ zijn belangrijke mijlpalen op de weg naar het gestalte geven aan een internationale rechtsgemeenschap.
2.4. Wereldwijde economisering en globalisering.
De informatie- en communicatietechnologie heeft ook voor gevolg dat - althans de facto - de geo-politiek wordt vervangen door de geo-economie en nog meer door de geo-financie, die de politieke verhoudingen domineren in de wereld. ‘Today the grand chessboard of world politics has changed. The stakes are welfare, not warfare and the balance sheet is more important than the balance of power. Winning and losing have to do with the stenght of a nations economy and the stability of its soio-political arrangements’, schreef Time Magazine in 1999 .
Het is belangrijk te constateren dat het verspreiden van een wereldwijde netwerkmaatschappij, via de om zich heen grijpende markteconomie, de politiek op nationaal vlak uitholt en op internationaal niveau ‘economiseert’ en dus reduceert. Men zou kunnen gewagen van vormen van depolitisering van de politiek, waarbij de burger-kiezer steeds moeilijker snapt waarover het gaat en bovendien het deprimerend gevoel krijgt dat hij totaal machteloos is, ook al heet de democratie, naar het woord van Abraham Lincoln, de regering van het volk, voor het volk en door het volk.
Ook parlementen en regeringen verliezen hun impact op de gebeurtenissen. De bevolking van haar kant wenst meer rechtstreekse inspraak en zeggenschap en acht die in haar bereik dank zij de moderne communicatietechnologieën. De uitspraak van Cynicus: ‘de regering moet regeren; het parlement moet parlementeren en de bevolking moet bevolken’ klinkt vandaag onleuk, wrang en wansmakelijk. Er ontstaat een geautomatiseerde wereldeconomie, gedomineerd door de wetten van de markt en een - meestal tot nationale staten beperkte - massademocratie, onderhevig aan soms irrationele impulsen. De globalisering van de wereldeconomie en de economisering van het internationaal beleid, waarbij vaak niet verkozen technocraten de dienst uitmaken (Europese commissie, IMF, Wereldbank, Wereldhandelsorganisatie, Verendigde Naties, ...), doen het probleem rijzen van het ‘democratisch tekort’, het ‘democratisch deficit’. Het gaat om een leemte, die een buitengewoon belangrijke uitdaging vormt en die momenteel een grote slagschaduw werpt over de democratieën. Enkel vormen van intense democratische samenwerking tussen democratische staten, die ook bereid zijn bepaalde kwesties gemeenschappelijk te behandelen en op te lossen, kan de ‘ontdemocratisering’ van de globale wereldmaatschappij tegen gaan.
2.5. De terugkeer van het verleden.
Als men de belangrijkste gebeurtenissen van deze eeuw op een rij zet, worden de worsteling van universalisme en particularisme, van internationalisme en nationalisme, van streven naar eenheid en het opkomen voor eigen identiteit, van abstracte grootschalige gezagsuitoefening en particuliere beslissingsparticipatie, van rationalisme en intuïtie duidelijk zichtbaar. De twee bloedige wereldoorlogen waren manifestaties van opgehitst nationalisme, hoofdzakelijk vanwege Duitsland. In het na-oorlogse tijdvak werd telkens gepoogd de universalistische beginselen van samenwerking door te drukken, zoals de Volkenbond in het inter-bellum en de Verenigde Naties en de Europese eenmaking na de tweede wereldoorlog dit op een achtergrond van eerbiediging van de mensenrechten en democratisering hebben na gestreefd.
De XXste eeuw was een strijd tussen nationalisme en coöperatisme, tussen beschermende begrenzing en genereuze ontgrenzing, tussen multinationalisering en verankering, tussen vrijhandel en protectie van de eigen markten, tussen wereldburgerschap en eigenheid: een waterval van tegenstellingen en potentiële en feitelijke conflicten.
De nationalistische opflakkering van de jongste jaren is in de landen van de ex-communistische invloedssfeer vooral een heftige, vaak gewelddadige reactie, na jaren onderdrukking van elk streven naar autonomie en democratie vanuit Moskou
Een dieper liggende oorzaak van deze opflakkering moet worden gezocht in het aantreden van het post-ideologische tijdvak. Het wegvallen van de communistische ideologie laat een vacuüm na. De beklemtoning van de volkse eigenheid en de fundamentalistische nostalgie naar de (geloofs-)traditie zijn beveiligende afstotingsverschijnselen. Etnische conflicten in veel landen van de derde wereld maar ook in ex-Joegoslavië, Tsjetschenië en het Midden-oosten zijn hiervan de tragische illustratie. En zelfs in sommige West-Europese lidstaten van de EU ontstaat enige nostalgie naar de natiestaat, die in de verdrukking dreigt te komen door de verspreiding van de netwerkmaatschappij. Tijdens de dioxine-crisis konden ook in het Belgisch parlement en in de gewestraden allerlei anti-Europese geluiden worden gehoord. Men is pro-Europees in naam van zijn belangen, maar nog steeds pro-Belgisch of pro-Vlaams of -Waals in naam van zijn principes. En als die principes en die belangen samen vallen, worden de standpunten zeer nationalistisch. Defensieve stellingen worden dan ingenomen, die niet zelden uitmonden in protectionistisch verzet tegen de invoer van producten, tegen de buitenlandse concurrentie, tegen buitenlandse investeerders en ondernemingen, die in eigen land bedrijven overnemen, tegen de verspreiding van vreemde talen en de multiculturaliteit.
Daarbij komt dat de immigratie nationalistische eigen-volk-eerst-reacties verwekt, overslaand in vreemdelingenhaat en racisme.
Een beleid met een menselijk gelaat, dichter bij de mensen, minder technocratisch, dat zich bezig houdt met de 'dagelijkse' problemen wordt steeds meer door de burgers verlangd. In dit verlangen naar geborgenheid of 'cocooning' schuilt een maatschappelijke energie, die gemakkelijk tot nationalisme kan worden omgebogen. De slogan van de contestatie van 1968 'De wereld is ons dorp' is vandaag de dag bij velen minder geloofwaardig dan het omgekeerde: 'Ons dorp is de wereld'.
Al deze vormen van neo-nationalisme, met een neiging tot cultureel en economisch protectionisme en verdediging van etnische zuiverheid, zijn een zeer ernstige - want autoritaire, zoniet totalitaire - bedreiging voor de democratie en haar ideaal van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid.
2.6. Het einde van de geschiedenis. De democratie als eindpunt.
Toen in het begin va de jaren negentig het communisme ineenstortte als ideologische doctrine, als politiek regime en als economisch systeem, verwekte dit een wereldwijde aardbeving en een ‘einde-der-tijden’-gevoel. Ook in die intellectuele milieu's, die eertijds nochtans gretig met het Marxisme hadden aangepapt, was de ontreddering groot. Een wat pijnlijk voorbeeld hiervan was o.m. Jean-Paul Sartre die niet geaarzeld had te verklaren :'le Marxisme est l'horizon indépassable de notre siècle.' Zijn oude rivaal Raymond Aron, die decennia lang de democratische liberale samenleving had verdedigd in puntige maar verguisde geschriften - o.m. in ‘L’Opium des intellectuels’ - bleek uiteindelijk gelijk te krijgen. De pluralistische democratie kon er steeds meer op bogen in het laatste decennium van de XXste eeuw de wet van de historische selectie te hebben doorstaan en bekroond te zijn, als enig menswaardig en doelmatig politieke regime. President George Bush sprak van de vestiging van een ‘Nieuwe Internationale Wereldorde’, gebaseerd op democratie en markteconomie. In alle mogelijke internationale overeenkomsten, akkoorden en verdragen werd de democratie als ideaal aangeprezen. De hulpverlening aan de landen van het ex-Oostblok werd afhankelijk gemaakt van democratisering, die als noodzakelijke voorwaarde werd opgelegd (conditionaliteit). Se- dertdien is de democratie in opmars.
Volgens bepaalde studies (o.m. van L. Diamond: ‘Is the third wave over?, Journal of Democracy, 1996), telde de aarde in 1995, na de instorting van het communisme, reed 117 electorale democratieën. Daarbij moet van meet af aan worden onderstreept dat het organiseren van vrije verkiezingen weliswaar een noodzakelijke maar daarom nog geen voldoende voorwaarde is om tot een volwaardige democratische samenleving te komen. Het is alvast beter de koppen te tellen in een democratie dan de koppen te snellen in een dictatuur. Maar verkiezingen alleen volstaan niet! De ‘rule of law’, die de burgers rechtszekerheid en bescherming biedt, is hierbij van essentieel belang. Als men dat criterium toepast, zakt het aantal democratieën in de wereld van 117 naar 76, door L. Diamond ‘liberal democracies’ genoemd.
De Amerikaanse politoloog Francis Fukuyama van zijn kant had het academische lef in 1989 in een geruchtmakend artikel te stellen dat 'de geschiedenis was beëindigd' (The End of History). Revoluties waren niet meer nodig. De liberale democratie kon alom worden gevestigd, wachtend op de voleinding der tijden.
Met de val van het communisme, waarvan de universalistische geldingsdrang op intellectueel vlak en de wereld overheersende ambitie op politiek gebied maar al te duidelijk waren, brak meteen de crisis uit van een bepaald soort rationalisme: dat van de maakbaarheid van de maatschappij en van de vooruitgang van de samenleving. Een groot verhaal - voor diegenen die geloofd hadden in de idealistische droom van een communistische samenleving - was door de werkelijkheid ongedaan gemaakt. De realiteit had wraak genomen op de ideologie. Er bleven nog slechts de kleine verhalen en geschiedenissen over van het post-moderne individu, van de burger-kiezer die zich in democratie en markt kan uitleven. Maar ook het grote, bloedige verhaal van de oorlog zou aan zijn einde komen, nu er geen ideologische conflicten meer broedden noch woedden. Voor Fukuyama loopt de geschiedenis af aan het einde van de XXste eeuw omdat het eindpunt bereikt is van een Hegeliaans dialectisch proces. Dictatoriale politieke en economische systemen hebben het moeten afleggen tegen liberaal-democratische samenlevingen. Het fascisme en nazisme werden tijdens de tweede wereldoorlog in het bloed gesmoord en de koude oorlog eindigde abrupt in 1991 met de implosie van het communisme en de explosie van de Sovjet-Unie. Meteen werd een einde gemaakt aan de ideologische kloof tussen de zogenaamde kapitalistische thesis en de communistische anti-thesis.
En inderdaad, het Marxisme-Leninisme heeft zijn geloofwaardigheid als doctrine en programma van maatschappelijke hervorming verloren. Het openstellen van de archieven van het Kremlin leert hoe hardvochtig Lenin is te werk gegaan bij het uitroeien van de bourgeois-democratie, geleid door de gematigde hervormers rond Alexander Kerensky. In 1920 verklaarde de Kremlindictator: ‘De dictatuur van het proletariaat berust onverkort op geweld, dat door niets mag worden beperkt en door geen enkele wet aan banden mag worden gelegd’. Deze ‘principiële’ houding van de Sovjet-leider kostte het leven aan een paar miljoen Russen. Het is onbegrijpelijk dat zoveel linkse, overigens democratische intellectuelen in het Westen het regime van Lenin, Stalin en hun opvolgers zijn gaan bewieroken, zonder enig voorbehoud. Terwijl ondemocratische onverdraagzaamheid zich van hen meester maakte in hun controverse met niet-communisten. Het was andermaal J.P. Sartre die ooit schreef: ‘Tout anti-communiste est un chien!’. Het idealisme en de generositeit van honderden miljoenen mensen in het Oost-blok, die hoopten op een betere wereld, werd bedrogen.
Het wegvallen van de communistische dreiging heeft echter ook de westerse democratieën in een totaal nieuwe toestand gebracht. Tijdens de Koude Oorlog was het ongewoon noch ongepast de tekortkomingen van de westerse pluralistische democratieën te minimaliseren of weg te wuiven. Critici en contestanten werden uitgenodigd een blik te werpen achter het IJzeren Gordijn en de Berlijnse Muur om er de werking gade te slaan van een alternatief en onmenselijk maatschappelijk systeem. Vandaag echter staart de westerse democratie in de spiegel en wordt ze onbarmhartig met de neus gedrukt op de eigen gebreken. Deze oefening is alleszins ontnuchterend, soms ontluisterend.
De democratie groeit in het netwerk, in het web. Maar de spin is eveneens in het web druk doende, de spin die het web scheeftrekt en de democratie in gevaar kan brengen.
De gebreken van de hedendaagse samenleving die een schaduw afwerpen op de democratie, zijn talrijk. De post-industriële revolutie strooit, naast wonderbaarlijke verbeteringen, ook heel wat paradoxen rond, waarvan de voornaamste wellicht als volgt kan worden verwoord. De kennismaatschappij produceert tegelijker tijd veel meer kennis maar tevens ook veel onwetendheid en onkunde, waarover velen bovendien onwetend zijn.
De democratie als organisatievorm van een humane samenleving is nooit zo aantrekkelijk geweest als ideaal, maar haar beoefening en uitoefening zit verstrikt in een kluwen van problemen en uitdagingen. Democratie tussen spin en web.
III. DE NETWERKSAMENLEVING DOET DE WAARDESCHALEN KANTELEN.
3.1. Van verticalisme naar horizontalisme.
Het allerbelangrijkste is dat de netwerkmaatschappij het fundamentele maatschappelijke paradigma, het alomvattende denkraam van de jongste millennia, over hoop haalt. De netwerkmaatschappij, die bij bepaling grensoverschrijdend, internationaal en planetair wordt, verheft het horizontalisme tot wereldbeeld. De aan de gang zijnde technologische revoluties hebben tot gevolg dat de ruimte op aarde verschrompelt en verdwijnt. De ruimte is geen obstakel meer en de reactietijden evenmin. Zo wordt de aarde opnieuw een plat vlak!!! Een plat dorp!
De ‘horizontalisering’ van de planeet, die inderdaad tevens ons verschrompelend dorp is geworden, heeft verreikende gevolgen voor ons wereldbeeld.
Het horizontalisme verbrijzelt het verticale wereldbeeld, dat zeer diep en sedert de oertijd, in het menselijk bewust- en onderbewustzijn was verankerd. De mensaap is immers aapmens geworden door overeind te kruipen, drie miljoen jaren geleden en omhoog te kijken. De verplaatsing van het zwaartepunt in het lichaam van de hominide heeft de ontwikkeling en uitzetting van zijn hersenen mogelijk gemaakt en de neo-cortex tot ontwikkeling gebracht. Eens overeind gekropen is hij de verticale dimensie onbewust gaan beschouwen als die van zijn opgang, zijn vervolmaking, zijn verbondenheid met het zijnsmysterie, dat hem overstijgt, en met de transcendentie. De mens leefde op de aarde maar keek naar de hemel. De religie legde een brug tussen beiden, want religie is verbondenheid. Dit groeide uit tot het verbond met de goden of de enige godheid, zoals bij de Joden van de Bijbel. Het monotheïsme verhevigt de boven-onder-visie op de werkelijkheid. De Bijbel stoelt op een paradigma van verticaliteit: God spreekt uit de hemel. Mozes ontvangt de tafels met de Tien Geboden boven op de Sinaï-berg, Christus stijgt op ten hemel en op de dag van het Oordeel daalt de Heer uit de hemel neer. Het verticalistische paradigma voedt ook de autoriteitsgedachte. Naar God en zijn plaatsvervangers, naar de profeten, koningen, hogepriesters, pausen en heersers van allerlei slag werd opgekeken. Zo ontstond de piramidale gezagsstructuur die het hele westerse denken heeft beïnvloed. Ze werd niet fundamenteel betwist sedert het Romeinse keizerrijk, ook niet door de Verlichting met haar rationalisme. De Franse revolutie heeft een einde gemaakt aan het vorstelijk absolutisme - dat van de zonnekoning - een extreme vorm van institutioneel verticalisme. Maar de terreur van M. Robespierre en het daarop volgende Bonapartisme vervingen het omver geworpen verticalisme door een ander. Verticaal georiënteerd waren eveneens het kapitalisme met zijn dominerende ‘captain of industry’, en het Marxisme met zijn ‘dictatuur’ van het proletariaat en van de KP, wat is uitgemond in de meest extreme vormen van verticaal autoritarisme onder o.m. Stalin en Mao Zedong. Op onze dagen is de Islam, met zijn theocratische gezagsstructuur, een uiterste voorbeeld van verticalisme, maar ook een heftige reactie tegen de horizontaliserende netwerk-invloed van de westerse samenleving.
Het is slechts zeer recentelijk dat het ontstaan van de globale netwerkmaatschappij het autoritaire maar ook transcendentale verticalisme is gaan ‘dwarsbomen’ door het ontwikkelen van een horizontale visie op mensen en dingen. Religie wordt vervangen door ‘ongebondenheid’. En de meest horizontaal gezinde cynicus legt uit waarom Nederland en Vlaanderen behoren tot de Lage Landen, tot het vlakke land, le plat pays: ‘deze landen en contreien hadden immers ooit een geloof dat bergen kon verzetten. Dit is inmiddels gebeurd en wat overbleef was een vlakte, omringd door enkel horizon!’
Autoriteit is vervangen door cybernetica, door spontaan werkende mechanismen en systemen, zoals b.v. Internet. In deze wat te eenvoudige interpretatie zijn ook de markteconomie, de robotica, de telematica, de automatisering... horizontaliserend. In bedrijven wordt het piramidale organigram vervangen door een stelsel van decentralisatie. Een groot bedrijf is vaak een federatie of confederatie van relatief autonome bedrijfseenheden. Ook de democratie wordt steeds vlakker, en komt dichter bij de burger door rechtstreeks beroep te doen op hem via allerlei vormen van volksraadpleging, televoting en referenda. De burger wordt politicus, in de digitale democratie. Daarbij eroderen traditionele verticale gezagsstructuren in de meeste instellingen, kalft ook het moreel of ideologisch gezag af van kerken, politieke partijen, bonden, universiteiten en ontwikkelt zich een crisis van de ‘representatieve‘ democratie, die door vormen van directe democratie wordt vervangen.
De doorbraak, nog gedeeltelijk onderbewust, van dit netwerk-denken verklaart ook gedeeltelijk de kanteling van de traditionele waardeschalen, onder meer inzake gezinsstructuren, huwelijksmoraal en ouderlijk gezag. Het is geen toeval dat met name in de taalfilosofie het deconstructivisme (o.m. van Jacques Derrida) zoveel opgang maakt. Er dient zich een anti-hiërarchische opvatting aan die, naast positieve aspecten, onvermijdelijk enige egaliserende vervlakking in de hand werkt, ook al wordt de vedettencultus door de bevolking extreem beoefend (zie de Diana- en JJ.F.Kennedy-effecten). Wat dan weer niet belet dat ‘uitstekende’ elites sterk worden gecontesteerd en bekritiseerd. Het is niet de geringste tegenspraak dat met name in de politiek die politici, die een anti-elitair program aan de kiezer weten aan te praten, een machtspositie veroveren die hen ‘in een baan’ propulseert rond en in het midden van de heersende maar bekritiseerde elite. Een strategie van bevruchtende nestbevuiling, waardoor men als politicus het benijdenswaardige statuut van BV - bekende Vlaming; nota bene geen synoniem voor bekwame Vlaming - in de wacht sleept!.
3.2. Van Hij-gevoel naar Wij-gevoel.
De netwerkmaatschappij vertoont niet alleen de neiging het verticaal paradigma te vervangen door allerlei vormen van horizontalisme, een voortschrijdende ommekeer waarover een genuanceerd waardeoordeel moet worden uitgesproken en waarvan de pro’s en contra’s zorgvuldig moeten worden afgewogen. Een tweede essentieel gevolg heeft te maken met het feit dat de netwerksamenleving het medemenselijk en solidair wij-gevoel in de plaats stelt van het hiërarchisch Hij-gevoel (de vader, God, de baas, de overheid...). Zo wordt ruimte gecreëerd voor nieuwe vormen van samenwerking, vredesstichting en marginalisering van conflicten (zeker op ideologisch vlak). De wij-cultuur - ‘wij zijn het volk’, riepen de opposanten in de straten van Berlijn en Leipzig in 1989 - breekt met het Platonicijns dualisme, dat van conflictuele aard is en de Westerling, sedert 2.500 jaar, heeft genoopt tot een keuze-houding. De voorbeelden van het diep gewortelde dualisme in de westerse beschaving zijn legio: hemel en aarde, God en duivel, hemel en hel, leven en dood, geest en stof, ziel en lichaam, goed en kwaad, cultuur en natuur, het Aristotelische onderscheid tussen de materia prima en de species impressa, tussen hij en ik, man en vrouw, wit- en zwart-interpretaties, links-rechtse opstellingen in de politiek... Het westerse denken heeft eeuwen gefunctioneerd op basis van een ‘of/of’-logica, wat dwingt tot conclusies, ook in de wetenschap, terwijl het wij-gevoel veel sterker aanleunt bij de Oosterse filosofieën, die een ‘en/en’-logica prediken. De doorbraak van de netwerksamenleving opereert een fundamentele mutatie in wat eeuwenlang meest essentieel is geweest in de levensbeschouwelijke funderingen van de westerse beschaving. Wat verklaart waarom boven vermelde dualistische tegenstellingen volop vervagen en worden vervangen door een eenheidsdenken - la pensée unique - of althans door een verzoenend eenmakingsdenken. Tevens toont dit ook aan waarom Aziatische beschavingen, met totaal andere, minder verticale paradigmata, zich makkelijker aanpassen aan de netwerksamenleving. Behalve dan China dat juist het Marxistische communisme, een typisch westerse ideologie, vol verticalisme en autoritaire Hij-gevoelens, uit het Westen heeft geïmporteerd. De horizontalisering van de denkramen in het Westen, onder invloed van de groeiende netwerken, is uiteraard geen donderslag aan een heldere hemel. Men kan stellen dat bepaalde elementen van anti-verticalisme reeds schuilden in de geschriften van sommige filosofen en denkers van het einde van de XVIIIde (b.v. J.J. Rousseau en D. Hume) en XIXde eeuw, maar de spectaculaire dijkbreuk-doorbraak is van recente datum.
3.3. De drie pijlers van de westerse beschaving wankelen.
Wat men de ‘westerse beschaving’ pleegt te noemen steunt op drie pijlers: de joods-christelijke theocratische traditie, het antropocentrisme van de Renaissance en het rationalisme van de Verlichting. Elk van deze pijlers verkeert in crisis. Wat de eerste pijler betreft gaat het om een evidentie.
* De joods-christelijke religieuze pijler is van de drie de meest geteisterde. Er is immers onttovering van het wereldbeeld. Het zijnswonder wordt verdrongen door de wetenschap en nog meer door een oppervlakkige scientistische interpretatie van de werkelijkheid. Terloops moet onderstreept dat de grensverleggende hedendaagse wetenschap meer vraagtekens ontdekt dan uitroeptekens oogst en opnieuw en steeds meer oog heeft voor het ondoorgrondelijke zijnswonder dat de hele werkelijkheid omspant. Maar een bepaalde democratisering en vulgarisering van wetenschappelijke verklaringen en ontdekkingen heeft bij een groot publiek de indruk verwekt dat het religieuze geloof ‘onredelijk’ is en behoort tot de infantiele fase van de menselijke evolutie. Bovendien wordt het Godsgeloof - in het spoor van Nietzsche - gezien als een bedreiging voor de menselijke vrijheid en verantwoordelijkheid.
* De tweede westerse beschavingspijler betreft de opvattingen van de Renaissance, vol antropocentrisme, die van de mens de held van de werkelijkheid en de geschiedenis hebben gemaakt. In de loop van de XXste eeuw heeft evenwel een onttroning plaats van de mens als held van het beschavingsverhaal. De mens is geen gevallen engel maar een overeind gekropen aap, die via de ‘error and trial’-methode van de evolutie stommelend en stamelend eerst mensaap, dan aapmens en uiteindelijk homo sapiens is geworden. Maar volgens S. Freud is hij nog steeds een door reflexen en libido’s gedreven wezen waarvan de vrijheid en dus de verantwoordelijkheid miniem zoniet onbestaande zijn. Onder zijn hersenpan schuilt een drietraps-hersenstel. Dat van het primitieve reptiel, dat zich nestelt in de hersenstam, waar de reflexen huizen; dat van het dierlijke zoogdier in delen van de cortex en dat van de zelfbewuste mens dat woont in de neo-cortex of hersenschors. De structuralisten doen er nog een ontluisterend schepje bij door te verkondigen dat de menselijke ‘persoon’ - etymologisch afgeleid van ‘per-sona,’ wat stem versterkend toneelmasker betekent - een zeer tijdgebonden fenomeen is, dat bij de volgende vloed op de stranden van de geschiedenis weer uit wordt gewist zoals een zandfiguur aan de zoom van de zee.
* De derde pijler - die van het rationalisme en de verwetenschappelijking - wordt over de hekel gehaald door het post-moderne scepticisme dat aan het relativisme algemene geldingskracht geeft, een op zich vreemde gedachtenkronkel. Zo wordt de wetenschap, als exponent van het menselijke denken, onderhevig aan ontluistering. De wetenschap wordt verantwoordelijk geacht voor de ‘shadows of progress’, van de atoombom en de cloning, tot de pollutie en de dioxine-crisis. En de wetenschappelijke maakbaarheid van de menselijke samenleving, via allerlei structuren, is een totale illusie gebleken sedert de instorting van het communisme.
Onttovering van het wereldbeeld, onttroning van de mens als held van de geschiedenis, ontluistering van wetenschap en technologie, ziedaar de drievoudige verpuining van de zuilen die de gevel van de Europese beschavingstempel eeuwen hebben ondersteund.
Begonnen met de uitvinding van chips en microschakelingen, in een samenleving reeds open geploegd door de televisie, is sedert nauwelijks een paar decennia een ware planetaire revolutie begonnen, die een structuurbreuk verwekt in ons menselijk denken en doen. De doorbraak van het informatisme is zo trend brekend en omwentelend als de Renaissance of de Verlichting, ofschoon het fenomeen van een totaal ander type is. Een nieuwe maatschappij is aan het ontstaan.
3.4. Voortaan bepaalt de mens zijn eigen evolutie en dus zijn eigen toekomst.
Er is nog een ander omwentelend aspect aan de veranderingsorkaan die over de westerse samenleving en grote delen van de wereld raast. Voor het eerst in de geschiedenis van de homo sapiens wordt het duidelijk dat de mens geroepen is om een auto-evolutief wezen te worden, dit wil zeggen een wezen dat zijn eigen evolutie bepaalt. De mens heeft sedert zijn ontstaan op de planeet steeds gestreden tegen zijn omgeving, die hij als een determinisme ervaarde, en die hij gepoogd heeft naar zijn hand te zetten door het voeren van één ononderbroken overlevingsstrijd. Zo heeft hij zich ‘vrij’ kunnen vechten van talrijke omgevingsfactoren, misschien op een wijze die vandaag blijkt te ver gegaan te zijn, als de aandacht gaat naar de aantasting van het leefmilieu. De ontwikkeling van de agricultuur, de sedentarisatie, de verstedelijking, de grote wetenschappelijke ontdekkingen en uitvindingen en de opbouw van een artistieke cultuur zijn de belangrijke stapstenen van deze evolutie. De mens is steeds een creatief wezen geweest, op straffe van eliminatie, en dit dank zij zijn wonderbaarlijke zelfbewustzijn, het bewustzijn dat hij een ‘ik’ is, dat zich onderscheidt van het anonieme ‘wij’, van de kudde. Maar het is slechts tijdens de laatste decennia dat het besef is gegroeid dat hij tot veel meer in staat is: zich zelf herscheppen, het menselijke ras herkneden, elementaire deeltjes mede-scheppen via zijn bewustzijn (the collapse of the wave function in de quantumfysica), teleportatie, experimenteren met wat hij artificiële intelligentie noemt, zijn eigen verouderingsproces overwinnen. Vanzelfsprekend heeft de benevelende gedachte dat de mens in staat is zijn eigen evolutie als levend wezen te sturen, vooral te maken met de fabelachtige ontdekkingen op het stuk van de biologie en de genetica. Dat men deze ontdekkingen ook angstaanjagend noemt - zoals allerlei vormen van genetische manipulatie tot en met cloning - is het zoveelste bewijs van de begrijpelijke veranderingsangst die het huidige fin de siècle beheerst.
De onwennigheid van de hedendaagse mens tegenover de wervelwind van vernieuwing alom, verwijst naar het verhaal van de leerling-tovenaar. Van gedetermineerd wezen, onhandig ex-dier, werd hij een zelf-determinerende Prometheus, die kennelijk en steeds meer het vuur van de kennis geroofd heeft van de goden. Hij bevindt zich in de toestand van de stuurman, die het hoofd moet bieden aan een weersverandering - eigenlijk een verandering van klimaat - die hijzelf heeft verwekt. Hij voelt zich steeds centraler als menner - vandaag zegt men manager - van zijn eigen ontwikkeling en evolutie en dit gevoel voedt zijn plankenkoorts tegenover de verantwoordelijkheid die hij dient op te nemen. ‘Verandering omzetten in menselijke vooruitgang en daardoor zijn toekomst bepalen’ is voor een auto-evolutieve mensheid een haast bovenmenselijk opdracht.
Miljoenen jaren lang heeft de mens de evolutie ondergaan. Vandaag dringt het tot hem door dat evolutie door factoren van omgeving en selectie is omgebogen tot ‘involutie’ door eigen ontdekking en reflectie. Een benevelende gedachte.
Onvermijdelijk voelt de nadenkende homo informaticus zich én triomfantelijk enthousiast (van het Griekse ‘en theos’: in God) én ongerust over wat komen kan en wat daarvan de gevolgen kunnen zijn. Hij kent de Griekse mythe over hoogmoed - hubris- en boete - nemesis -. Veel oude zekerheden liggen aan scherven. Vaak voelt hij zich als een balling in de maastchappij en een wees van God. Niet zelden kiest hij voor de gemakkelijkheidsoplossing: zich door en op de massa lotgenoten laten meedrijven, in een horizontaal netwerk - veeleer een kluwen - dat dank zij zijn aangeboden anonimiteit, tegenstrijdig, het individualisme in de hand werkt.
* * * *
De mens van het einde van de XXste eeuw is veel meer dan in het verleden de iconoclast van de oude wereldbeelden. Het zijnswonder spreekt hem steeds minder aan in een werkelijkheid die wetenschappelijk gekwantificeerd en audio-visueel vertaald wordt. Het bestuur van de polis wordt meer een kwestie van bestuur, minder een doelgerichte opgave in naam van de gemeenschap. Wat met een democratie die idealen vervangt door haalbare doelmatigheid en vies is van visie?
-
IV. EEN HISTORISCHE DOORBRAAK: HET BINOOM ‘DEMOCRATIE + MARKT ECONOMIE’.
4.1. Democratie en markteconomie zijn complementair.
Ondanks alle problemen, uitdagingen en schaduwen die de hedendaagse democratie overvallen, was en is de democratie nooit zo populair en aantrekkelijk geweest in de meeste landen van de wereld, vooral sedert de val van het communisme. De communistische regimes, te beginnen met de Sovjet-Unie en China, hebben trouwens nooit geaarzeld aan politieke woordvervuiling te doen door het woord ‘democratie’ of ‘volksdemocratie’ toe te passen op hun eigen dictatoriale staatsvormen. In de westerse landen heeft zich reeds even voor het laatste kwartaal van de XXste eeuw een fundamentele mutatie voorgedaan in het denken over economische en politieke systemen, en dit twee decennia voor de instorting van het communisme een feit was. Deze mutatie in de politieke theorie, die trouwens erg schatplichtig is aan de economische theorie, betreft de doorbraak van het binoom ‘concurrentiële markteconomie + pluralistische politieke democratie’. De gedachte dat markteconomie en democratie zich op een complementaire wijze tot elkander verhouden was reeds vrij uitdagend geformuleerd door Milton Friedman in zijn werk ‘Capitalism and Freedom’, dat in 1967 verscheen en waarin de auteur op zijn beurt verwees naar het trend zettende boek van J.A. Schumpeter ‘Capitalism, socialism and democracy’ van 1941. Op dat ogenblik - de zeventiger jaren - helde de meerderheid van de westerse intelligentsia nog over naar de stelling dat markteconomie en kapitalisme ongeveer synoniemen waren en dus verwerpelijk, en dat democratie daar haaks op stond en derhalve dienstig moest worden gemaakt aan de strijd tegen het kapitalistische marktsysteem. Het kapitalisme betekende immers machtsconcentratie en dus machtsmisbruik en imperialisme, wat moest leiden tot een belangensamenzwering van big business, big gouvernement en eventueel big unions. In hoofdstuk I,4 hebben we onderstreept hoe het klassieke kapitalisme aan een grondige mutatie onderhevig is en evolueert tot een soort ‘informatisme’, waarbij de immateriële kennisfactor de belangrijkste productiefactor wordt, in een sfeer van vrije gedachtenuitwisseling en concurrentie.
In de jaren zestig groeide vanuit de neo-liberale school van Chicago de opvatting dat economische en politieke vrijheden wel konden worden onderscheiden maar niet konden worden gescheiden. De vrijheid van meningsuiting, van vergaderen, van politieke partij- en vakbondsvorming leidt noodzakelijk tot de vrijheid van ondernemen, investeren, consumeren, exporteren. De neo-liberalen wezen er evenwel op dat niet elke markteconomie aanbevelenswaardig is. Privé-monopolisering is in termen van welvaartsverlies even verwerpelijk als staatsmonopolisering. Enkel een concurrentiële en derhalve intern competitieve markteconomie maakt kans optimaal te functioneren en dus de welvaart voor zoveel mogelijk mensen zo groot mogelijk te maken. De politieke democratie moet de markteconomie ondersteunen en behoeden tegen machtsmisbruik en de markteconomie van haar kant moet beletten dat de democratische politiek zich zou bezig houden met economische en sociale aangelegenheden op een wijze die de optimale werking van de economie verstoort en daardoor de welvaart verkleint.
4.2. Het binoom wordt trinoom: democratie + markt + rechtsstaat.
De markt, ingebed in wat de economen het markteconomisch systeem noemen (met zijn wetten van vraag en aanbod, vrije prijsvorming, optimale allocatie en ruil), ‘vliegt steeds meer wereldwijd op automatische piloot’. Dit verschijnsel wordt in veel landen als een feit aanvaard, dat zo nodig dient bevorderd te worden. Het gevolg hiervan is een ‘recessie’ van de traditionele politieke staatsbesturing. Tijdens de jongste decennia heeft de markteconomie daardoor op haar beurt een dominerende politieke, dit is polis-besturende dimensie verworven, niet alleen in het Westen maar ook in andere delen van de wereld. De geo-politiek wordt geo-economie.
Het markt-denken en de impliciete machtsoverdracht aan de markt werden ook in de hand gewerkt door de staatsinmengende overdrijvingen van de gemengde economie in de na-oorlogse westerse democratieën en aan de contra-productieve effecten van het Keynesiaanse uitgavenbeleid (inflatie, competitiviteitsverlies, werkloosheid), die steeds sneller worden gesanctioneerd in een wereld van concurrentie en beweeglijke multinationale bedrijven.
Tegelijkertijd is het bewustzijn gegroeid dat de markteconomie maar doelmatig kan functioneren binnen een wettelijk kader dat beantwoordt aan de beginselen van de rechtsstaat en ‘the rule of law’. En dit op nationaal, maar steeds meer op internationaal vlak. De rechtsstaat, volgens de opvattingen die eigen zijn aan het westerse denken sedert de Verlichting maar die ook opgenomen zijn in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, kan enkel een democratische rechtsstaat zijn. Men zou dus kunnen stellen dat het binoom ‘democratie + markt’ best wordt omgezet in een trinoom: ‘democratie + markt + rechtsstaat’. Meteen leidt dit tot de meer enge bepaling van democratie. Momenteel zijn er in de wereld ongeveer 13O democratieën, waar geregeld vrije en geheime verkiezingen plaats vinden, maar het zijn zeker niet allemaal rechtsstaten, met rechtszekerheid en bescherming van de rechten van de burger, te beginnen met zijn mensenrechten. De ‘electorale democratie’ is noodzakelijk, maar niet voldoende als ze niet uitgroeit tot een volwaardige ‘rechtsdemocratie’, de voldragen democratie in tegenstelling tot wat de ontwikkelingsdemocratie zou kunnen genoemd worden. Vaak wordt de gevorderde democratie ook verondersteld een ‘welfare state’ uit te bouwen, als instrument van strijd tegen de armoede en sociale bescherming van minder bedeelden.
Wat de markteconomie betreft dient onderstreept dat de beslissing in een democratische samenleving om de markteconomie te laten ‘bestaan’ en te laten werken - al dan niet bijgestuurd - op zich ook een politieke beslissing is, die op democratische wijze tot stand dient te komen. Maar gebeurt dit ook in concreto? De mundialisering van de economie met haar grensoverschrijdenden machtsconcentraties verzwakt bovenstaande uitspraak elke dag een stuk meer. De werkbaarheid en de autonomie van de democratische besluitvorming binnen de nationale grenzen worden steeds meer uitgehold. Derhalve is zoiets als Europese integratie, leidend tot democratische Europese gezagsuitoefening van vitaal belang.
Het trinoom ‘concurrentiële markteconomie + politieke democratie + rechtsstaat’ wordt op het vlak van de beginselen verheven tot hoofddoel van de geavanceerde samenleving, als voleinding en bekroning van een lange maatschappelijke evolutie. Wat ons terug brengt tot F.Fukuyama, die deze redenering - in het oude spoor van Hegel - door heeft getrokken in zijn betoog over ‘the end of history’ van 1992.
Een dubbel voorbehoud dient gemaakt ten aanzien van dergelijk millenaristisch optimisme. De geschiedenis blijft zich dialectisch ontwikkelen en valt geenszins stil. Vooreerst is de complementariteit tussen markteconomie, democratie en rechtsstaat niet volledig symmetrisch en ten tweede zijn zowel de markteconomie als de politieke democratie onderworpen aan de wet van de entropie, dit is de wet van het verval.
4.3. Toch niet het einde van de wereldgeschiedenis: het trinoom wordt asymmetrisch toegepast.
De meer recente historische ervaring in de westerse natiën leert dat de politieke democratie principieel complementair is met een concurrentiële markteconomie en er op termijn mee gepaard gaat, voor zover de ‘rule of law’ van de rechtsstaat waakt over een aantal te eerbiedigen spelregels (loyale concurrentie, contractuele rechtszekerheid, geen fraude, noch sluikhandel, noch maffia-praktijken, enz...). Onder die voorwaarden volgt hieruit dat democratie zonder vrije markteconomie uiteindelijk niet mogelijk, want niet bestaanbaar is, bij gebrek aan essentiële vrijheden.
Maar is het ‘omgekeerde’ eveneens waar? Kan een vrije markteconomie functioneren zonder politieke democratie? Het volstaat de huidige ‘state of the world’ na te pluizen om tot het inzicht te komen dat in een aantal landen - en niet van de minste, zoals China - de vrije markteconomie grotelijks is in-gevoerd, evenwel zonder tot stand brenging van een democratisch politiek regime. M.Gorbatsjov heeft in de nadagen van de Sovjet-Unie met zijn perestrojka en zijn glasnost gepoogd simultaan én de vrije markteconomie én de pluralistische democratie (aanvankelijk binnen de communistische partij) in de praktijk om te zetten. Deze symmetrische operatie leidde evenwel tot een chaotische situatie die binnen de kortste keren de communistische partij en de Sovjet-Unie ten gronde richtte. Daardoor werd M. Gorbatsjov die merkwaardige staatsman die levend van zijn bad in de wereldgeschiedenis is gestapt omdat hij, als politicus, net het tegenovergestelde heeft bereikt van wat hij beoogde. Hij wilde het communisme redden door het te moderniseren en het implodeerde. Hij wilde de Sovjet-Unie verstevigen door ze te decentraliseren en de Unie explodeerde! Vandaag is Rusland economisch een puinhoop en politiek een worsteltent. In China daarentegen, de lijn van partijleider Deng Xiao Ping voortzettend, poogt het huidige bewind de economie te liberaliseren terwijl de politiek in het strakke keurslijf van het communistische éénpartijstelsel wordt gehouden. Het bloedige ‘drama van het Tien-Anmien-plein’ in 1989 was hiervan de tragische illustratie. Ook in Singapore en geheel of gedeeltelijk in Zuid-Korea, de Filippijnen, Indonesië, Vietnam, en nog andere Aziatische landen werd de economie geliberaliseerd onder de loden mantel van een autoritair bewind. Hetzelfde kan worden gezegd van een aantal landen van Zuid-Amerika (Pinochet in Chili) en Afrika (Mobutu in Zaïre). Omwille van zijn dimensie en het ontwikkelingspeil van zijn economie, is het Chinese experiment van asymmetrische liberalisering - wel de economie; niet de politiek - ongetwijfeld het meest boeiende. De historische ervaring leert dus dat de complementariteit tussen markteconomie en democratie niet volledig wederkerig opgaat, zeker niet in de tijd beschouwd, zoals het Chinese experiment vandaag bewijst. De vraag is echter hoe lang dergelijke asymmetrie kan worden in stand gehouden? Zal de druk in China niet toenemen om ook de politieke structuren te democratiseren naarmate de economische vrijheden en ook de welvaart van de bevolking toenemen? Of zal het Chinese leiderschap op een bepaald ogenblik verplicht worden de economische liberalisering terug te schroeven om zijn politieke autoriteit en de alleenheerschappij van de communistische partij te kunnen handhaven? Enkel de toekomst kan dit uitwijzen. De geschiedenis leert immers dat geen enkele toestand onomkeerbaar is en wij moeten voorzichtig zijn met definitieve uitspraken. Met geweld van mensen op mensen kan veel worden omgebogen, te niet gedaan en opgelegd. Staal kan worden geplooid, mensen ook. Hout kan worden gebroken, mensen ook. Vee kan worden afgemaakt, mensen ook. En de moderne technologie van de dictatuur en het geniepige totalitarisme hebben enorme vorderingen gemaakt. Toch dringt zich nu reeds één conclusie op: de Chinese ‘mix’ van markteconomie en niet-democratie, waarbij ook de rechtsstaat flagrant in gebreke blijft, is onstabiel. De keuze tussen meer dictatuur of meer democratie wordt onvermijdelijk. Het huidige Chinese ‘model’ kan op termijn niet worden beschouwd als een oplossing die maximaal de welvaart van zoveel mogelijk mensen verwezenlijkt. Niettegenstaande de stellingen van die westerse China-watchers die zo enthousiast doen over de ‘asian values’
4.4. Het binoom ‘markteconomie + democratie’ is onderhevig aan de wet van de entropie.
Een tweede voorbehoud dient gemaakt ten aanzien van het optimistische, toekomstgerichte geloof in de geleidelijke doorbraak van het binoom ‘markteconomie + democratie’, onderbouwd door de rechtsstaat (dan wordt het een ‘trinoom’). President B.Clinton gewaagt van ‘marketdemocracy’. Maar zowel de markteconomie als de politieke democratie houden niet spontaan stand. Krachten van zelfvernietiging treden op. Beiden zijn onderworpen aan de wet van de entropie, dit is de tweede wet van de thermodynamica, ook genaamd de wet van S.Carnot. Het gaat om de wet van het verval, van het energieverlies, van de terugkeer tot de wanorde.
De concurrentiële markteconomie, de enige ‘economie’ die kans maakt te beantwoorden aan wat nodig is om de welvaart zo groot mogelijk te maken voor zoveel mogelijk mensen - de economen gewagen in dit verband van de Pareto-voorwaarden van welvaartsmaximalisatie -, wordt in haar bestaan bedreigd door het verminderen van de mededingingsdruk. Dit gebeurt aan de aanbodzijde door oligopolie- en monopolievorming, door allerlei vormen van machtsconcentratie, door kartelvorming en prijsafspraken, door publiciteit en reclame met de bedoeling de elasticiteit van de vraag te verkleinen zodat de klant minder prijsgevoelig wordt. Ook innovatie van producten en productiemethoden kunnen concurrentie verstorend optreden als de innovaties te lang worden beschermd, wat betekent dat vanuit het standpunt van de politiek in een democratie de innovatorische concurrentie moet worden bevorderd. Vaak is het overheidsoptreden eveneens markt- verstorend en draagt het bij tot de ‘economische entropie’ als gevolg van protectionisme, overregulering, overbelasting, bepaalde vormen van subsidiëring, naasting van bedrijven, inkomens- en prijzenbeleid. Maar ook aan de vraagzijde kan concurrentieverstoring optreden door concentratie van vragers in monopsonies of oligopsonies. De concurrentiële markteconomie dient dus dagelijks te worden verdedigd. In de Europese Unie is dit de taak van de Europese commissie, waarvan de beslissingen eventueel door het Europees Gerechtshof afdwingbaar worden gemaakt (zie b.v. de verplichting - omwille van de concurrentieverstoring - opgelegd aan de vorige Belgische regering Dehaene om 11 miljard BF Maribelsteun terug te vorderen van de bedrijven die werden betoelaagd).
Een andere beschouwing is wellicht nog fundamenteler. De economische theorie - sedert D. Ricardo ( 1772-1823) - betoogt dat de concurrentie, naarmate ze volmaakter wordt, de winst aantast. Concurrentie vermindert de macht van de ondernemingen en verhoogt de macht van de consument. Perfecte concurrentie leidt in de limiet tot een ‘zero power situation’, waarbij de winst - in de betekenis van overwinst - verdwijnt. Dank zij mededinging onder aanbieders ontstaat de ‘soevereiniteit van de consument’, waardoor de klant koning wordt.
Een parallel kan worden getrokken met de pluralistische, concurrentiële democratie die berust op de mededinging van politieke partijen en kandidaten, allen dingend naar de gunst van de kiezers. Toen ik in de jaren vijftig student was in de VS aan de Columbia Universiteit te New York, publiceerde Anthony Downs een ophefmakend boek onder de titel ‘An economic theory of democracy’, waarin hij de grote gelijklopendheid schetste tussen de werking van de economische en de ‘politieke markt’. Politici gedragen zich als ondernemers en partijen als ondernemingen, die pogen hun politieke winst te maximaliseren. Een vrij cynisch gedragsmodel. Het maximaliseren van het persoonlijke nut van de politicus bestaat er evenwel in het algemeen welzijn - in feite het belang van zoveel mogelijk mensen - te bevorderen. Want dan zullen de kiezers voor die politicus stemmen. Het algemeen belang wordt derhalve tot stand gebracht dank zij het vrij egoïstische gedrag van de politicus, wiens persoonlijk belang erin bestaat het algemeen belang na te streven. Zoals de consument, strevend naar zijn eigenbelang, uiteindelijk ook het algemeen belang behartigt. Het gaat hier om een liberale stelling waarbij het algemeen welzijn wordt beschouwd als de optelsom van individuele belangen en geen ruimte wordt geschapen voor enige ethische inschatting van wat moet en niet hoort.
Zoals de markteconomie, die voortdurend streeft naar vermindering of uitschakeling van de concurrentie, is ook de pluralistische democratie voorwerp van entropie en verval. De pluralistische democratie is veeleisend en kwetsbaar en moet dagelijks worden verdedigd door toepassing van een hele reeks deugden en kwaliteiten: verdraagzaamheid, samenwerking, compromisbereidheid van de politieke partijen, luisterbereidheid, moed, verantwoordelijkheidsbesef - ook bij de kiezers -, ethisch ingesteld gedrag van de verkozen mandatarissen, geloofwaardigheid van het politieke discours, enzovoort. Waarbij komt dat zowel markteconomie als democratie nood hebben aan de rechtsstaat om een aantal gedragsregels op te leggen en afdwingbaar te maken. Hoe meer de rechtsstaat is uitgebouwd, hoe minder de democratie onderhevig is aan de wet van de entropie.
De veeleisendheid van het democratisch bestel leidt dan ook niet zelden, bij ontstentenis van voldoende functioneringsdiscipline, tot ondermijning en afglijding, in chaos, naar meer autoritaire of totalitaire regimes. Demagogie, hengelen naar de volksgunst, zich doen beminnen door de bevolking, gelijk geven aan iedereen, door het politieke landschap rijden als Sinterklaas, daarbij de kiesbeloften als snoepgoed gretig uitstrooiend van rechts naar links en terug via het centrum, het publiek gelijk geven wanneer het vreemdelingen de schuld geeft van al wat fout gaat, het verholen of openlijk prediken van racisme en collectief egoïsme, xenofobie en economisch protectionisme... is een voortdurende bekoring, in overeenstemming overigens met de zondebok-theorie, waarbij verantwoordelijkheid af wordt gewenteld. De houding van volksvleierij, die de democratie dwarsboomt omdat ze het algemeen welzijn verwaarloost, beantwoordt aan de bekende uitroep: 'Ik ben hun leider; dus volg ik hen.' Veel politici beseffen niet dat het algemeen welzijn niet beantwoordt aan wat de mensen graag horen en graag hebben, maar wel aan wat ze nodig hebben.
Maar ook veel burgers gaan niet vrij uit bij het behartigen van de democratie. Hun onverschilligheid, hun onwil om enige belangstelling te tonen voor de res publica, waarbij in het stemhokje in eerste instantie aan het eigen belang wordt gedacht (zie hoofdstuk VII,2), hun verdeeldheid over problemen en oplossingen en hun verspreiding over talrijke partijen, bemoeilijken het bestuur van de polis en de taak van de politicus, die zich moet behelpen met de kaarten zoals die voor hem door de kiezers werden geschud.
Het binoom ‘markteconomie + democratie’ houdt niet stand op eigen kracht. Het dient bijgestuurd en ondersteund in het raam van de rechtsstaat, nationaal en internationaal, maar ook, naar de burgers toe, door maatschappelijke bewustwording en opvoeding tot verantwoordelijkheid, waarbij rechten en plichten elkaar in evenwicht houden. Meteen ontstaat een ethische invalshoek, die onontkoombaar is. Het trinoom ‘markteconomie + democratie + rechtsstaat’ kan niet werken in een ‘ethisch-vrije zone’. Er is nood aan ‘polethiek’, aan ‘meta-economie’ en aan een rechtsstaat, voor wie recht en rechtvaardigheid meer is dan alleen maar wettelijkheid. Terecht stellen de Franse rechtsgeleerden: ‘Il y a les pays de loi et les états de droit’, wat kennelijk niet hetzelfde is. En als de markteconomie - l’écono- mie de marché - ontaardt in een marktmaatschappij - la société de marché - rijst ook een ethisch probleem.
-
MAATSCHAPPELIJKE PIJNPUNTEN.
Het ontstaan van de kennis- en netwerkmaatschappij heeft omwentelende gevolgen die in elk geval bepalend zijn voor de toekomst van de mensheid, in mindere of meerdere mate.
De mens van de XXIste eeuw wordt zelfstandiger, vrijer, verantwoordelijker en meer verbonden met de andere planeetbewoners. De hele wereld wordt zijn achtertuin. De hefbomen van inter-menselijke solidariteit worden veel machtiger. De toegang tot de kennis- en informatiebronnen wordt onbeperkt en quasi ogenblikkelijk. Alle wetenschappen bevinden zich in een ongekende stroomversnelling. Spectaculaire doorbraken worden zichtbaar wat betreft bestrijding van ziekten en pijn, verlenging van het leven, verhoging van levenscomfort en welvaart, doelmatiger aanpak van de onderontwikkeling in landen van de derde wereld, vermindering van de armoede, beheersing van criminaliteit, toename van multiculturele solidariteit. De democratie heeft na de val van het communisme en dank zij het beëindigen van de koude oorlog in veel landen nieuwe kansen gekregen. Zelfs in het fundamentalistische Iran en in het dictatoriale China dromen steeds meer mensen van democratische hervormingen.
Deze positieve voorzuitzichten zijn ongetwijfeld bevorderlijk voor de verspreiding en versterking van de democratie als maatschappelijke inrichting, als politiek systeem en als rechtsstaat.
Maar er zijn ook ‘de schaduwen van de vooruitgang’ die het toekomstbeeld versomberen. De kennis- en netwerkmaatschappij verwekt gevolgen, pijnpunten, opgaven en uitdagingen, waarvoor vandaag de ogen te weinig worden geopend.
5.1. De duale maatschappij en het trechter-effect.
De ICT - de informatie- en communicatietechnologie -, werkzaam in de netwerkmaatschappij, wijzigt de sociale strata van alle samenlevingen waarover ze vaardig wordt. In een aantal nieuwe industrielanden (NIC's), vooral in Azië, leidt ze tot de snelle opkomst van een industriële en financiële elite en tot zeer hoge economische groei in een sfeer van grote flexibiliteit en lage sociale kosten. Verrijking van weinigen en uitbuiting van velen gaan hand in hand en herinneren aan de sociale toestanden in West-Europa honderd jaar geleden. In de westerse post-industriële maatschappij zijn de meest brutale vormen van uitbuiting weg gewerkt via sociale wetgeving en sociale zekerheid. Maar een ander fenomeen treedt op: dat van toenemende maatschappelijke uitsluiting, die evenwel sterk verschilt van de sociale uitbuiting van het einde van de XIXde eeuw.
Er ontstaat een soort trechter-effect in de hedendaagse maatschappij - een valkuil-effect - dat steeds meer mensen dreigt uit te rangeren, die zich intellectueel noch psychisch kunnen aanpassen aan de veeleisendheid van het beroepsleven. Descartes heeft ons geleerd: 'Je pense, donc je suis'. Vandaag is deze Cartesiaanse wijsheid omgeturnd tot 'j’étudie, je deviens inventif et flexible, je communique; donc je suis'. De informatie-en communicatie-revolutie bevoordeligt een elite, die groeiende is, maar toch nog steeds relatief beperkt is tot personen die geen moeite hebben om om te gaan met computer, internet, hardware en software. Daartegenover staat dat veel onvoldoend gevormde werkwilligen op de 'verstandsmuur' stuiten; zij kunnen niet verder mee. De post-industriële maatschappij, door haar extreem beroep op het abstracte denkvermogen en de creativiteit en door het stellen van steeds hogere beroepseisen, brengt een nieuwe sociale cesuur aan, die zeer moeilijk beleidsmatig kan worden gekeerd. Steeds meer mensen voelen zich hiervan het slachtoffer, waardoor zij bewust of onbewust het rationalisme, dat de post-industriële revolutie aan de maatschappij oplegt, betwisten en zelfs bestrijden. Het is te verwachten dat we evolueren naar een post-industriële maatschappij waarin toekenning van functies en aanwending van de menselijke productiefactor (dus de tewerkstelling) in zeer grote mate zal bepaald worden door de spreiding van de intelligentiequotiënten. Niet de dictatuur van het proletariaat maar wel de heerschappij van een intellectuele elite kan hieruit voortspruiten, met aan de onderkant - lees de zelfkant - van de samenleving een infra-intellectueel proletariaat.
Het bestrijden van maatschappelijke uitsluiting heeft vooral te maken met opleiding, herscholing, welzijnszorg, ontwikkeling van de 'quartaire sector' (die van de non-profit-diensten), het leefbaar maken van onze steden en het bestrijden van de ‘werkloosheidsvallen’, dit zijn situaties waarbij de werklozen geen enkel motief meer hebben om naar werk te zoeken of een baan te aanvaarden.
5.2. De nieuwe armoede en de taaie werkloosheid werpen een smet op de democratie.
De nieuwe discriminaties van de duale maatschappij - in feite een veelvuldig gelaagde samenleving - , hoge structurele werkloosheid en nieuwe armoede zijn een enorme uitdaging voor een democratische maatschappij, gehecht aan de verwezenlijking van fundamentele mensenrechten.
Wat zijn de oorzaken van de armoedetoestand, het meest schrijnende probleem in een welvarende democratie?
Ongetwijfeld speelt de werkloosheid een belangrijke rol, vooral bij de langdurige werklozen, die wegens ouderdom of onvoldoende (her)scholing niet meer aan het werk geraken. De wettelijke pensioenen zijn aan de lage kant. Een aantal mensen hebben gemengde loopbanen achter de rug, soms onderbroken, wat leidt tot lage gedeeltelijke pensioenuitkeringen. Veel zelfstandigen moeten het stellen met een wettelijk pensioen dat niet eens het peil bereikt van het bestaansminimum. Een belangrijke factor heeft te maken met de gebrekkige en dure woongelegenheid en de schuldopbouw in bepaalde gezinnen. Bij vermindering van inkomen, als gevolg van werkloosheid, komen betrokkenen in liquiditeits- en solvabiliteitsproblemen. Arme mensen beperken de scholing van hun kinderen tot het minimum, waardoor een tweede generatie in de uitsluiting en de bestaansonzekerheid verzeilt. Bestaansonzekeren staan zwak op het stuk van de rechtsbedeling en lopen niet zelden verloren in de bureaucratische tredmolen van de mogelijke sociale voorzieningen. Hoeveel kennen niet eens hun sociale rechten? Armoede, gepaard gaande met gebrekkige verzorging, voeding en verwarming, verhoogt de morbiditeitsgraad van het arme bevolkingsdeel, waardoor de persoonlijke kosten stijgen en de arbeidsproductiviteit daalt. Ravages kunnen worden aangericht zodra marginalisering en miserie mensen drijven naar vormen van moderne verslaving (drugs, alcoholisme, gokspelen) en criminaliteit. Tenslotte moet worden onderstreept dat het verval van de huwelijks- en gezinsmoraal in aanzienlijke mate bijdraagt aan de armoede. Het uiteenvallen van huwelijken heeft meestal een steile daling van het inkomen en de levensstandaard van tenminste een van de ex-partners voor gevolg. Tevens is er afnemende gezinssolidariteit: kinderen verlaten hun ouders zonder vast inkomen; oudere ouders worden door hun kinderen onvoldoende geholpen, zowel materieel als moreel, zodat vereenzaming zich voegt bij povere levensomstandigheden.
De armoede wordt echter niet in eerste instantie veroorzaakt door de technologische en economische vooruitgang en het ontstaan van de netwerkmaatschappij. Het zou dwaas zijn te stellen dat het economisch dynamisme en de efficiëntie van de economie moeten worden afgeremd ten einde de armoede te bestrijden. Veel ontwikkelingslanden zijn een tragisch voorbeeld van de gevolgen van verregaande economische inefficiëntie en verarming. Een moderne en rentabele economie is juist vereist om de financiële middelen vrij te maken die nodig zijn voor de bestrijding van de armoede. De armoedebestrijding vergt een gediversifieerde aanpak, die vooral verwijst naar een pedagogiek van de solidariteit. Dat niet alle slachtoffers van de maatschappelijke uitsluiting in de armoede terecht komen, is het gevolg van de omvangrijke sociale zekerheid.
Moderne sociale plagen geven een slecht geweten aan de democratie en verhogen het ongenoegen over de werking van haar instellingen als acute maatschappelijke problemen geen oplossing krijgen.
5.3. De verstandsmuur.
De kennis- en netwerkmaatschappij fungeert als een grote selectie-machine, die de meest bekwame mensen uitselecteert voor het vervullen van specialistische en steeds meer intellectueel en karakterieel veeleisende taken. In een competitieve wereldeconomie neemt de ‘wedren’-mentaliteit toe. Wie niet mee kan, tuimelt in de trechter. De moderne samenleving wordt beheerst door de ‘bell-curve’, de klokvormige Gauss-curve die de statistische verdeling van de intellectuele bekwaamheden meet aan de hand van het intelligentiequotiënt. Wie in de linker staart van de distributie van deze ‘verstandsverdeling’ terecht komt, heeft weinig maatschappelijke kansen. Hij is kansarm en deze toestand lijkt erg onoverkomelijk en onverbiddelijk. Zo wordt de dictatuur van het IQ een uitdaging voor een democratische en billijke samenleving. Verschillen van inkomen, vermogen, afstamming, sociaal en familiaal milieu kunnen, dank zij een aangepast socio-economisch beleid, grotelijks worden weggewerkt of gecompenseerd. Dit werd bewezen gedurende de hele XXste eeuw, o.m. door het heffen van progressieve inkomstenbe-lastingen en het toekennen van sociale uitkeringen aan de minst bedeelden. De herverdeling van de inkomens heeft de maatschappelijke ongelijkheden sterk verminderd.
Maar een maatschappij waarvan de functionele klassenindeling steunt op de klokvormige Gauss-curve van de spreiding van zuiver intellectuele vermogens dreigt een uiterst onbuigzaam karakter te krijgen. Tenzij men zou vervallen in de science fiction-achtige veronderstelling dat over een aantal tientallen jaren genetische manipulatie de scheve spreiding van de intelligentiequotiënten zou kunnen recht trekken, Aldous Huxley’s post-menselijke ‘Brave New World ’achterna.
'Hoe het verstand en de kennis rechtvaardig verdelen?',is een vraag die steeds meer aan de orde zal worden gesteld, ook als op de voorgaande vraag: 'Kunnen het verstand en de kennis worden herverdeeld?' geen antwoord is gegeven.
De dictatuur van het intelligentiequotiënt en de bouw van een verstandsmuur worden tot op zeker hoogte gepromoot door het moderne onderwijssysteem. Het redeneervermogen van de student wordt getest, o.m. via meerkeuzevragen, op een wijze die toelaat de jonge mensen uit te kiezen op basis van hun vermogen tot abstract denken. Dergelijke selectie is nodig in de moderne kennismaatschappij, waarvan het management aan de (intellectueel) meest bekwamen moet worden toevertrouwd om redenen van doelmatigheid. Het ontstaan van een intellectuele meritocratie verwekt evenwel een aantal discriminaties die haaks staan op de populistische hang naar gelijkheid en die de geloofwaardigheid van de democratie ondermijnen. Elk democratisch beleid is vandaag de dag verscheurd tussen de wenselijkheid van meer gelijkheid en de noodzaak van meer doelmatigheid, tussen rechtvaardigheid en dynamisme, tussen billijkheid en groei.
5.4. De kenniskloof en de wet van de afnemende relatieve kennis.
Met de wet van de afnemende relatieve kennis verwijs ik naar de wanverhouding die ontstaat tussen enerzijds de feitelijke kennis, die de mens verwerft en anderzijds de potentiële kennis die hij kan verwerven. Ik formuleerde dit verschijnsel voor het eerst in mijn boek ‘Bron en Horizon’, 1984, Lannoo. De verhouding tussen het gekende en het kenbare lijkt op een breuk met in de teller wat elke persoon weet en in de noemer wat hij zou kunnen of moeten weten. Het drama is nu dat de noemer sneller toeneemt dan de teller, waardoor de waarde van de breuk daalt. Het gekende stijgt volgens een rekenkundige reeks: lineair; het kenbare daarentegen evolueert volgens een meetkundige reeks: exponentieel. Daardoor ontstaat een gapende kloof, een gap, tussen het gekende en het kenbare: de kenniskloof.
De absolute kennis neemt toe, terwijl de relatieve kennis afneemt. Meteen is de wet van de afnemende relatieve kennis geboren. Aan het einde van de XXste eeuw weet iedereen veel meer op veel domeinen, kent hij meer van het heelal, de verst afgelegen sterrenstelsels, van de natuur, het eigen lichaam, zijn psychisme ... dan de vorige generaties. Onze kinderen kunnen meer kennis vergaren in het middelbaar onderwijs dan Erasmus, Leonardo da Vinci, Descartes en Pico de le Mirandola, verzameld in één groot kennis-syndicaat. Maar wat de hedendaagse mens zou kunnen weten of beroepshalve zou moeten kennen is nog veel meer toegenomen. De relatieve onwetendheid groeit. De wet van de afnemende relatieve kennis treft zowel de ongeschoolde als de grootste geleerde. Encyclopedische geesten, zoals die her en der bestonden ten tijde van de Verlichting, zijn een uitgestorven ras. De encyclopedie, thans op CD-rom,, die we allen met ons meedragen, is niet die van onze kennis, maar die van onze onwetendheid. Dit alles verwekt een onderbewust gevoel van frustratie - een ware vervreemding, die door Karl Marx, deze aliënatie-dweper, niet kon worden voorzien in de XIXde eeuw - dat nog wordt aangescherpt door de mediatieke hyperinformatie, die leidt tot desinformatie. Weldra beschikken we, sofa-uitgestrekt, over 1OO TV-kanalen en internet brengt een bodem- en eindeloze oceaan van informatie in de huiskamer. Steeds vaker wordt het essentiële verward met het bijkomstige. De beschaving is bovendien in hoge mate visueel en auditief geworden; zij gaat steeds meer voorbij aan de onzichtbare kant van de dingen.
Het dichten van de nare kenniskloof is van kapitaal belang voor de kwaliteit van de moderne samenleving, voor de beheersing van de werkloosheid en voor de werking van de democratie. Nieuwe hervormende acties moeten worden ondernomen op het vlak van het onderwijs (van laag tot hoog), de educatieve rol van de media, de volwassenvorming, de her- en bij-scholing en derhalve ook de taak van de ondernemingen op dit gebied. Ons onderwijssysteem, dat eeuwen lang een teaching society is geweest, met de klemtoon op het les geven, waarbij de rol van de leerling vrij passief werd gehouden, moet dringend worden omgeturnd in actieve leergierigheid tot een learning society. Dit vereist een nieuwe taakomschrijving in hoofde van de leraar of de professor en een andere opstelling bij de student. Het leren leren is belangrijker dan de inhoud van les of cursus. Leren creatief nadenken, problemen oplossen, nadat de juiste vragen zijn gesteld, is essentieel geworden. De moderne technieken van informatica en telematica kunnen hier sterk aan bijdragen. Belangwekkende pogingen worden trouwens op het vlak van hoogstaande algemeen vormende informatie ondernomen, helaas, zelden in België of Vlaanderen. De Nederlandse TV brengt Teleac met boeiende wetenschappelijke vulgarisatie. En Arte, een Frans-Duits-initiatief, maakt schitterende thema-avonden over culturele, maatschappelijke of politieke onderwerpen. Naast specialistisch en analytisch onderwijs, waarbij bepaalde materies zeer grondig worden behandeld, moet de leerling ook geoefend worden in synthetisch denken, het leggen van verbanden en het speuren naar coherentie en samenhang. Vooral geschiedenis en filosofie lijken geschikt om dit soort mentale kundigheid aan te scherpen. Het begrip 'algemene vorming' moet worden herijkt. Naast de traditionele 'humanioravorming', moeten jonge mensen met ambitie en bekwaamheid een inzicht verwerven in de Europese geschiedenis en cultuur en die van andere continenten. Ze moeten ook ten allen prijze een paar belangrijke Europese talen aanleren en niet te vlug denken dat ze die kennen. Het aanleren van een vreemde taal vergt een dagelijkse inspanning tijdens het hele leven. Vandaar ook het grote belang van uitwisselingsprogramma's van studenten en professoren over de grenzen heen (o.a. Erasmus). Het onderwijs moet eveneens de jonge mensen een minimale politieke en maatschappelijke vorming bijbrengen opdat zij als verantwoordelijke burgers zouden kunnen optreden in een maatschappij die meer en meer zal evolueren naar vormen van rechtstreekse democratie, gebruik makende van beslissende referenda, niet-bindende maar invloedrijke volksraadplegingen, televoting, opiniepeilingen, enz...
5.5. De post-moderne scepsis maakt van de democratie een onrealistisch groot verhaal.
Het post-modernisme, dat als filosofische doctrine erg beïnvloed werd door de grote contestatie-beweging van mei 1968, is een reactie tegen het rationalisme van het westerse denken. Dit rationalisme gaat terug tot de Verlichting van de XVIIIde eeuw, wat leidde tot het ontstaan van de moderne wetenschap, de eerste industriële revolutie, de grote politiek en sociale theorieën, de Franse revolutie, het Marxisme-Leninisme, de maatschappelijke maakbaarheidsgedachte, waarbij gesteld werd dat aan de menselijke samenleving kon worden gesleuteld zoals aan een grote machine. De post-moderne filosofen, waarvan de fransman J.F. Lyotard de onverkozen paus was - hij overleed in 1998 - zetten zich af tegen de volgens hen hyper-wetenschappelijke moderniteit, daarbij verwijzend naar de grote mislukkingen van de wetenschap, meer bepaald ingevolge de aantasting van het leefmilieu en de dreiging en verspreiding van mensheid vernietigende atoomwapens.
Het post-modernisme is ook een kunst-theorie die afstand neemt van de ‘conceptual art’ in de schilderkunst, de abstracte kunst in het algmeen en de atonale muziek, die te intellectueel geconstrueerde kunstuitingen zijn, waarbij het gevoel wordt onderdrukt. De post-modernen huldigen de fantasie, de terugkeer van het gevoel, een verlangen naar geborgenheid, nestwarmte, kleinschaligheid. Daarbij verkondigen zij het einde van de objectiviteit en van de ‘grote verhalen’. Idealen, hervormingen en structuren zijn meestal op illusies gebouwde, ultra-rationele constructies die in de werkelijkheid tot mislukken zijn gedoemd. Het post-modernisme, ondanks een aantal ‘sympathieke’ aspecten, verspreidt derhalve een verregaand scepticisme en relativisme. Ook inzake ethiek, waarbij de ‘situationsethik’ als uitverkoren moreel uitgangspunt wordt aanvaard. De democratie, de verklaring van de rechten van de mens, vrijheid, gelijkheid en broederlijke solidariteit worden met groot voorbehoud en argus-ogen bekeken, want uitlopers van een rationele kijk op het ex-dier dat mens heet. Wereldvrede en rechtvaardigheid zijn retorische thema’s, goed voor toespraken. Zij doen ons vergeten dat onze naaste in feite onze ‘verwijderde’ is. Het blijkt al een hele prestatie medemenselijke verhoudingen te ontwikkelen met onze boven- en onderburen die, zoals wij, pogen te overleven in de betonnen laden van de woonwolkenkrabbers, die we terecht flats noemen, omdat je er in plat wordt gedrukt. Of in appartementen, waarin de vakidioten, die we reeds node zijn, in leefvakjes worden samengeperst als in legbatterijen en waartegen - supreme ontgoocheling - de liga voor de bescherming van de rechten van het dier - we zijn toch ex-dieren - niet eens durft op te komen. Het enige ideaaltje op mensenmaat, dat nog zinvol is, bestaat erin zich met enkele vrienden terug te trekken op een gezellig, individualistisch plekje, waar aan een biertje wordt gesipt, geen grootse plannen worden gesmeed, de wereld niet wordt hervormd en geen van de aanwezigen ooit roept ‘stop de wereld! Ik wil er af’, omdat hij weet dat dit toch tot niets dient.
Op ken-theoretisch vlak predikt het post-modernistische den-ken evenzeer een erg defaitistisch standpunt. Uitgegaan wordt van de Kantiaanse stelling: ‘das Ding an sich ist ein unbekanntes’. De mens moet ophouden te denken dat hij alles of veel kan kennen. De verovering van het ongekende o.m. door de wetenschap, is een illusie. De mens stamelt steeds dezelfde vragen en krijgt noch geeft ooit de echte antwoorden. Het kenbare moeten we derhalve durven beperken tot het gekende. Zo schakelen we de kenniskloof uit en hoeven we hierover niet langer te piekeren. Daarbij komt dat wat we kennen in feite beperkt is tot wat we zeggen of - beter - kunnen zeggen. En vermits de meeste mensen heel weinig kunnen zeggen - vanwege hun beperkte woordenschat - is wat ze echt kennen en waarover ze kunnen nadenken, gereduceerd tot hooguit 500, 1000, 2000 woorden. Je bent een zeldzame schrijver vanaf 3000 woorden en een dichter vanaf 5000... en nadien bereik je de definitief onbereisbare terra incognita, van het onkenbare want het onzegbare.
Deze stelling gaat uiteraard veel verder dan de ‘wet van de afnemende relatieve kennis’ en zet de domper op elke poging door de post-moderne mens om de bakens te verzetten in om het even welk domein. Exit elk enthousiasme en idealisme. Dergelijk integraal scepticisme leidt tot individuele teruggetrokkenheid, individualisme, ikkisme en het onvermogen te geloven in het meliorisme, de verbeterbaarheid van mensen en dingen. ‘I had no dream!’. Het spreekt vanzelf dat dergelijke mentaliteit, vrij sterk verspreid in de hedendaagse samenleving, wellicht nog meer op het vlak van het onderbewustzijn dan op dat van de bewuste reflectie, uitermate destructief inwerkt op maatschappelijke inzet, democratische toewijding en menselijke solidariteit.
5.6. ‘Vermenning’ in een steeds meer complexe samenleving.
De frustraties van de hedendaagse mens worden nog verergerd door de toenemende complexiteit van alle vormen van menselijke samenwerking en ordening. Alle techno-structuren, die de grote publieke en privé organismen - de politieke partijen en instellingen, de staatsadministratie, de bedrijven, de universiteiten, de kerken, de sociale organisaties, de ziekenhuizen... - beheersen, dragen het stempel van deze complexificatie. Het individu van het einde van de XXste eeuw heeft de indruk dat het beleid abstract is geworden, haast non-figuratief. Men bestuurt, zonder gezicht, zonder gelaat, zonder profiel. Reeds F. Nietzsche sprak over de overheid als het ‘meest koude monster aller monsters’. Daar komt vandaag bij dat de overheid op een non-figuratief, abstract schilderij gaat lijken, waar kop noch staart aan is te krijgen. De persoonlijke en collectieve vervreemding die hieruit voortspruit is typisch voor het laatste kwartaal van de XXste eeuw. Het gaat om een aliënatie van een totaal andere aard dan de vervreemdingen eigen aan het hoog-kapitalisme van de XIXde eeuw.
Een bevreemdend en bijkomend vervreemdend gevolg van de ‘vermenning’ - de heerschappij van Men - is daarenboven dat de alom anonieme, technocratische machtsuitoefening door de overheid de burgers ertoe aanzet ‘de’ machthebbers, de verantwoordelijken, de leiders, de politici collectief aansprakelijk te maken voor alles en nog wat. De anonieme macht verwekt een anonieme zondebok, die des te meer wordt uitgespuwd of gehaat omdat hij anoniem is en dus ongrijpbaar. In een samenleving waarin de plichten zijn geïndividualiseerd en de verantwoordelijkheid is gecollectiviseerd, wordt de aansprakelijkheid veralgemeend. En dat verwekt een andere erg gefrustreerde reactie. Bijgevolg wordt wraak genomen op de anonimiteit door de hele groep gezaghebbers verantwoordelijk te maken. ‘ De politiek is rot; alle politici zijn corrupt’. Die verdedigen zich dan meestal erg onhandig door bijvoorbeeld het subtiele onderscheid te maken tussen verantwoordelijkheid en schuld: ‘wij zijn verantwoordelijk - wat dacht je; wij zijn de leiders -, maar wij zijn niet schuldig!’ Hierop reageren op hun beurt veel burgers, bijgestaan door een dienstvaardige pers, met de ‘complot-theorie’, waarbij prominenten geacht worden elkaar af te dekken en de doofpot aan te wenden om te verhinderen dat het kruitvat van ‘het zoveelste schandaal’zou ontploffen.
Wat ik vermenning noem is een algemeen en ingrijpend verschijnsel, waarin ik twee fundamentele aspecten onderken: 1/ de maatschappelijke of horizontale vermenning en 2/ de existentiële of verticale vermenning.
* De maatschappelijke vermenning is het gevolg van de verregaande technocratisering en cybernetisering van de hedendaagse samenleving. Ze heeft voor gevolg dat de menselijke persoon wordt 'vernummerd', gedepersonaliseerd, gereduceerd tot een klein anoniem radje in een groot mechanistisch raderwerk. De maatschappij met haar ingewikkelde mechanismen en structuren lijkt op de klok van Newton, de vader van de moderne fysica en mechanica. Zijn opvatting van de werkelijkheid was mechanistisch en deterministisch, zodat alles bepaald en bepaalbaar is. De leef- en arbeidswereld van het individu lijkt onderhevig aan talrijke zwaartekrachten waarop de burger van nu geen greep heeft. De post-industriële revolutie met haar globalisering, netwerkverspreiding en maatschappelijke cybernetica bevestigt deze indruk van machteloosheid. De wet van de grote getallen lijkt wel verheven tot dwingende grondwet. Deze maatschappelijke of horizontale vermenning, waarvan bepaalde vormen van moderne kunst (de non-figuratieve schilderkunst en de atonale muziek) een uiting willen zijn, drijft de mens van het eind van de XXste eeuw wel eens naar psychedelische vluchtheuvels: oorverdovende disco-bars, drugs, alcohol, lusteloosheid, depressie, levensmoeheid, criminaliteit, zelfmoord, vooral als de gezinsstructuren onvoldoende geborgenheid en nestwarmte bieden. Maar ook allerlei vormen van individualisme worden bij wijze van reactie door de vermenning aangewakkerd, zoals navelstaarderij, narcisme, ‘egologie’, sociale lichtgeraaktheid, arrogantie en onmaatschappelijk gedrag. Vooral het laatste komt tot uiting in politieke onverschilligheid, als zachtste vorm, of, erger, in vandalisme, straatgeweld of verkeersagressie. De ik-cultuur leidt tot een ‘mijn-persoonlijkheidscultus’, wat zonder enige twijfel de samenwerking in de schoot van een verdraagzame democratie niet vergemakkelijkt.
* Daarnaast en daarenboven blijkt dat de vermenning ook existentieel is, in de mate dat zowel een bepaald primair sciëntisme als de moderne levenswijze het transcendente steeds meer hebben afgewezen. Met vertraging werden en worden bepaalde inzichten van de wetenschap gevulgariseerd en verspreid. De wetenschap wordt geacht alles uit te leggen. Er is geen zijnsmysterie meer. De moderne mens lijdt aan een transcendentielek. De wereld heeft geen hemel meer. De aarde is opnieuw plat verklaard. De wereld is een dorp en bovendien een plat dorp. Het werkterrein van God wordt steeds meer ingeperkt, ook voor een deel omdat het theologische Godsconcept, met zijn pancreationistische inhoud, haaks is komen te staan op de bevindingen van de hedendaagse wetenshap. De ‘big bang’ is wellicht niet het begin, indien de werkelijkheid slechts een verschijningsvorm zou zijn van een virtuele realiteit. De big bang kan ook een schot zijn uit een cosmologisch repetitiegeweer. Misschien is ons ‘heelal’ maar een wijk in een oneindig veelal of multiversum. Het concept van een almachtige God confronteert de moderne mens bovendien met het onoplosbare probleem van het kwaad. Voor veel bewoners van het einde van de XXste eeuw bestaat de meest knusse en wellicht meest rationele houding erin niet te veel existentiële vragen te stellen. De euthanasie - de genadedood, wat bovendien zulk een mooi woord is - kan ook op God worden toegepast. Uiteindelijk sterft Hij zachtjes aan overbodigheid, een fatale afloop reeds door Friedrich Nietzsche aangekondigd, honderd jaar terug. De werkelijkheid, het universum is de resultante van noodzaak en toeval, een gigantisch cosmisch kegelspel zonder zin en zonder doel. De dood is tegelijk een natuurlijk proces, te wijten aan de wet van de entropie (het verval), maar ook absurd omdat de mens op kinderlijke wijze poogt te overleven in eeuwigheid. De godsdienst is een projectie van verlangens (het beloofde land) en het afreageren van zijnsangst. De godsdienst is evenwel niets anders dan een onvermijdelijke fase in de evolutie van het mensdom, namelijk die van het menselijke infantilisme. Nu de mensheid tot volwassenheid komt, kan de godsdienst naar het domein van de fabeltjeskrant worden verwezen. Het cosmische krachtenspel, waarvan de mens de speelbal is, onderwerpt hem aan existentiële of verticale vermenning. God is Men geworden!!! En Men is de spin in het netwerk... Dit alles versterkt door de horizontalisering, zoals beschreven in hoofdstuk III, 1. Waarbij komt dat de hedendaagse mens zich meer bezig houdt met het ‘hoe’ der dingen dan met hun ‘waarom’. Wetenschap entechnologie geven een antwoord op de hoe-vragen, wat op zich zeer belangrijk is. Godsdienst, filosofie en wijsheid pogen de diepere zin van werkelijkheid, leven en dood te ontdekken. De ‘vermenning’ dooft de zin voor zingeving. Veel mensen beseffen niet langer dat de mens maar zin krijgt en zin heeft, voor zover hij zin zoekt en poogt te geven.
De vermenning is evenmin van aard om de uitoefening van democratische rechten en de beoefening van democratisch plichten in de hand te werken. Maatschappelijke vermenning leidt tot a-politieke aptahie en existentiële vermenning tot een a-morele levenshouding.
Sommige recente verkiezingsuitslagen - meer bepaald in België - doen vermoeden dat Men ook in het kieshokje aanwezig was.
5.7. De wet van het afnemend menselijk grensnut.
De hierboven beschreven ‘vermenning’ treedt op in een samenleving en een wereldgemeenschap, die uit haar kleren groeit en die op het eerste gezicht doorzichtiger is geworden dank zij de audio-visuele media. Alles is bekend en kan worden vergeleken. En alles wordt ook groter, ‘bigger’: de bedrijven, de steden, de universiteiten, de collegenota’s die de studenten dienen te verwerken, de ziekenhuizen, de Europee Unie, de openbare gebouwen, het autopark, het Bruto Nationaal Product (althans in het rijke Westen), maar ook de werkloosheid, het huisafval en de aantasting van het leefmilieu. Er is schaalvergroting op alle gebieden. Het massa-effect overheerst. Deze ‘massificatie’ is nog het meest spectaculair wat betreft de bevolkingsgroei op de planeet aarde, veroorzaakt door de vorderingen van de geneeskunde en de economische groei. Vandaag is het record van 6 miljard aardbewoners overschreden. Over 15 jaar zijn het er 7 miljard. Demografen voorspellen wel enige vertraging en uiteindelijk een stagnatie van de wereldpopulatie, maar een limiet-aantal van 12 miljard mensen op onze blauwe planeet voor het einde van de XXIste eeuw lijkt niet onwaarschijnlijk. Gedurende de XXste eeuw is de wereldbevolking meer dan verdrievoudigd. Ten tijde van Jezus Christus zou de aarde slechts 300 miljoen bewoners hebben geteld, althans volgens de retroactieve berekeningen van de bevolkingsdeskundigen.
De demografische explosie is ook in de beeldvorming van de moderne mens binnen gedrongen via het TV-scherm en de dagelijkse tonelen van krioelende mensen massa’s, meestal in ontwikkelingslanden. Ook de om zich heen grijpende verstedelijking versterkt nog de indruk van een mierennest-mensheid. Elke avond bulkt het TV-nieuws van de menselijke misère, van massale hongersnood, geweld, moordpartijen, etnische oorlogen, bloedstollende genocides. De wet van de grote getallen is verheven tot grondwet van de wereldgemeenschap. Vooral de Westerling krijgt de stellige indruk dat er teveel mensen zijn. ‘Stel dat alle inwoners van alle ontwikkelingslanden - 4 miljard mensen - er zouden in slagen te leven zoals wij, vandaag! Wat dan met het energieverbruik, de pollutie en het afvalprobleem in de wereld ???’, is de panische uitroep van de zich in materieel en vaak moreel comfort wentelende westerling. De menselijke ellende, breed uitgesmeerd door de media, wordt gebanaliseerd. De westerling geraakt ingeënt tegen onmenselijkheid. Hij wandelt als een onsentimentele dikhuid door het medialandschap, waar men steeds ‘overdrijft omwille van het spektakel’. Daardoor dreigt hartelijkheid hardheid te worden, ofschoon niet mag worden veralgemeend. Ondanks alles is er nog veel inzet en toewijding van door solidariteit gedreven mensen, ontwikkelingshelpers, artsen, missiewerkers, vredeszendelingen, zelfs van sommige politici en caritatieve personen en instellingen.
Toch is de ongevoeligheidstendens onmiskenbaar. Een oceaan van menselijke leed en ellende overspoelt elke dag opnieuw de TV-kijker op een wijze die hem oververzadigt en hem dreigt te dompelen in onverschilligheid, laat staan afkeer. Komt daarbij dat de blanke westerling, vanuit zijn etnisch vooroordeel, gemakkelijk aanneemt dat in andere culturen en landen, die totaal overbevolkt zijn en wanordelijk worden bestuurd, het menselijk leven minder wordt gewaardeerd dan bij ons. ‘Het is dus minder erg als daar iemand sterft’, wordt inwendig gefluisterd.
De economische theorie reikt een fundamentele menselijke waarderingswet aan, die tot op zekere hoogte de hierboven beschreven fenomenen formuleert en functioneel verbindt. Het is de ‘wet van het afnemend grensnut’. Deze wet, gericht op het verklaren van het gedrag van de consument, stelt dat naarmate de consument een gegeven behoefte bevredigt door het gebruik of verbuik van opeenvolgende eenheden van een bevredigingsmiddel, het nut of de waarde voor de consument van de laatste eenheid kleiner wordt. Deze wet geeft enig inzicht in het mechanisme van menselijke behoeftebevrediging en derhalve ook in het verzadigingsverschijnsel. Hoe meer je van iets hebt, hoe minder je eraan hecht, zeker aan de laatste eenheden. A contrario volgt uit de wet van het afnemende grensnut dat wat schaars is, een hoge waarde heeft en dat wat in grote getale voorradig is, een kleine waarde vertoont.
Een uit haar voegen barstende mensheid, onderhevig aan de wet van de grote getallen, leent zich uitstekend, in de menselijke waardeschaal, tot onderwerping aan de wet van het afnemende grensnut. Een planeet die plooit onder het gewicht van een uitdijend mensdom, die van mensen bulkt en mensenzat is, dreigt ook de ‘wet van het afnemende menselijke grensnut’ te gaan toepassen. Er zijn immers zoveel aardbewoners dat het op eentje meer of minder niet meer aankomt. Zo wordt de menselijke waarde gedevalueerd en de menselijke waardigheid aangetast, vooral bij diegenen die vaak racistisch geïnspireerde waarderingsnormen hanteren.
Zoals verder zal worden betoogd is democratie, met het oog op meer menswording van steeds meer mensen, noodzakelijk maar niet voldoende. Een echt menswaardige, democratische samenleving moet ook een aantal essentiële ethische beginselen aankleven. De wet van het afnemende menselijke grensnut ‘de-moraliseert’ de mensheid en de menselijkheid. Waarbij men vergeet dat onmenselijkheid een menselijk verschijnsel is en geen natuurwet. Om die reden kan en moet onmenselijkheid enkel door mensen worden gekeerd. Een menswaardige democratie stelt als eerste beginsel: ‘de wenselijkheid van meer menselijkheid’. En de hele democratische kunst van besluitvorming bestaat erin dit beginsel een concrete inhoud te geven. Zoniet wordt de mensheid men-heid.
5.8. Democratie en vakidiotie.
De democratie heeft behoefte, in hoofde van de politici en de burgers, aan enig inzicht in de grote maatschappelijke problemen en opgaven. Dit vereist zicht op de samenhang van de dingen.
De verwetenschappelijking en technologisering van de samenleving heeft de arbeidssplitsing en specialisatie sterk doen toenemen. Het gevaar voor vak-idiotie is niet denkbeeldig. Het is treffend hoe hoog gespecialiseerde intellectuelen en geleerden echte kerstekinderen blijken te zijn, zodra ze over politiek van gedachten wisselen. Dan blijkt dat ze nauwelijks enig samenhangend inzicht bezitten in maatschappelijke problemen en dat ze inzake politiek klakkeloos napraten wat ze in de eerste de beste krant hebben vernomen. Het omgekeerde doet zich natuurlijk ook voor bij politici, die geen kaas gegeten hebben van wat er roert in bepaalde maatschappelijke kringen, beroepen of instellingen, met als bezwarende omstandigheid dat ze over al deze sectoren wetten wensen uit te vaardigen.
De vrije tijd heeft zich sterk uitgebreid en de duur van het actieve beroepsleven neemt af. De moderne mens leidt aldus vaak een dubbel bestaan én als homo faber én als homo ludens, als nijvere werkbij in het productieproces en als tijdverdrijvende dagdief. Een schizofrene toestand, die hem brengt tot op of over de rand van de persoonssplitsing. De mens van het einde van de eeuw is niet zelden een mens aan scherven. Zijn bestaan is gefragmentariseerd, zijn persoonlijkheid verscheurd.
Deze ontpersoonlijking, door de technische beschaving in de hand gewerkt, wordt nog vergroot door de internationalisering en cosmopolitisering van veel activiteiten, waarbij een gevoel van identiteitsverlies optreedt. Hier treedt weer de spin op uit de titel van dit boek. De indruk ontstaat dat de burger wordt geleid waar hij niet uit wil komen en dat hij verstrikt geraakt in een onoverzichtelijk maatschappelijk kluwen. Het is o.m. dit gevoelen van frustratie dat de burger van het eind van de XXste eeuw afkeert van de Europese integratie en ook een kloof schept tussen de Europeaan en de Europese politiek en haar instellingen. De Europese Unie (EU) en wat daaraan sedert haast een halve eeuw is voorafgegaan - de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS), de Europese Economische Gemeenschap (EEG), de Europese Gemeenschap (EG) en thans de Europese Unie (EU) - is een uiting van hoofdzakelijk technologisch en economisch gestuwde eenwording van Europa. Het is ook de triomf van een bepaald rationalisme en universalisme, waarbij de socio-psychologische gevoeligheden en realiteiten niet zelden worden veronachtzaamd. Democratie heeft wellicht nood aan een scheut emocratie.
Hyperspecialisatie bemoeilijkt de dialoog tussen mensen, verwekt misverstanden en daardoor het streven naar consensus in een democratische samenleving.
5.9. Afhankelijke onafhankelijkheid.
De moderne communicatietechnologie, door de PIR aangereikt, vergroot in aanzienlijke mate de autonomie en het subjectieve vrijheidsgevoel van het individu. Dit was reeds begonnen met het verschijnen van de auto en de radio in onze samenleving. Inmiddels zijn er geen afstanden meer, de TV maakt de planeet tot onze huiskamer, fax, E-mail en computer bevorderen de thuisarbeid en het telewinkelen vanaf de sofa. Een aanhoudende informatiestroom wordt ons aangeboden, onze woonkamer geeft uit op de hele wereld ... Eerlang wordt de fase ingeluid van de interactieve communicatiesystemen.
De veel grotere vrijheidsgraad en autonomie brengen de moderne mens ertoe zijn persoonlijke soevereiniteit uit te roepen. Men gewaagt van le coup d'Etat de l'individu. Hij heeft de anderen veel minder nodig dan dit in de industriële, laat staan in de pre-industriële maatschappij het geval was. De hedendaagse mens is meer zelfredzaam geworden en de hogere welvaart vergroot zijn zelfstandigheid. De armoede werd in een land als België spectaculair terug gedrongen (nog 6% van de bevolking wordt beschouwd als arm), tegenover tienmaal meer onmiddellijk na Wereldoorlog II en tijdens de XIXde eeuw. Te noteren valt dat men in de OESO-landen in feite de relatieve armoede meet, die optreedt zodra men moet leven met een inkomen dat lager ligt dan de helft van het mediane inkomen van de bevolking.
Welvaart geeft vrijheid en autonomie. De PIR heeft door de grotere onafhankelijkheid die zij aan de individuen toekent, een stuk solidariteit tussen de mensen overbodig gemaakt. Aldus ontstaat de bekende 'ik-cultuur', het egotisme, laat staan het individuele en collectieve egoïsme, dat door sociologen sterk in het licht wordt gesteld. Toch denk ik niet dat de mensen vandaag egoïstischer zijn dan 50 of 100 of 500 jaar terug. Enkel zijn de mogelijkheden tot en de instrumenten van het egoïsme enorm toegenomen. De ikzucht en schraperigheid zijn ook onderworpen aan de wet van de schaalvergroting.
Een ander hierbij aansluitend gevolg van de verspreiding van de inter-actieve communicatie-technologieën is dat verwijderden naderen en naasten zich steeds meer verwijderen. Specialisten zullen over de hele planeet met elkaar in contact kunnen treden maar directe buren in de flats of de woonwijken zullen van elkaar vervreemden. Het ontstaan van elitaire kennissenkringen zal bijdragen aan de sociale tegenstellingen.
Maar er zijn ook positieve effecten. De grotere persoonlijke zelfstandigheid verwekt een assertiviteit die op haar beurt ook de zogenaamde 'burgerlijke maatschappij' - la société civile - versterkt. Op basis van vrijwilligerschap worden allerlei initiatieven genomen, met name op sociaal, humanitair en cultureel vlak. Een zeer opbouwende trend. In concreto zijn het onder meer niet-gouvernementele organisaties die optreden, ook op internationaal vlak, zoals Amnesty International, of het Internationale Rode Kruis. Meteen vermindert hierdoor de invloed van de staat, vooral van de verzorgingsstaat of van de staten en hun buitenlandse diensten. Men zou in dit verband kunnen gewagen van de privatisering van de internationale betrekkingen.
Paradoxaal genoeg echter is de moderne mens subjectief meer autonoom - zo voelt hij het aan - en objectief meer afhankelijk of in ieder geval interdependent. De PIR noopt hem immers tot hyper-specialisatie en veroorzaakt daardoor grotere arbeidssplitsing. Aldus is hij meer en meer aangewezen op steeds meer deskundigen, zelfs in het dagelijkse huishouden. Bovendien is iedereen zeer afhankelijk - neigend naar verslaving - van een hele reeks technische hulpmiddelen, waarvan de auto, de TV, de telefoon, de fax, de computer, de E-mail, de GSM en internet slechts de meest banale voorbeelden zijn. Deze grotere afhankelijkheid verhoogt ook zijn grotere kwetsbaarheid en zijn gevoel van onveiligheid. Toenemend conservatisme en angst voor het nemen van risico's kunnen hierdoor worden aangewakkerd. Zo wordt de burger op de drempel van de XXIste eeuw het slachtoffer van het oester-complex, waardoor hij vlug in zijn schelp kruipt zodra hij voor een nieuwe uitdaging staat. Onvoldoende beseft hij dat wie geen risico neemt ook geen kans maakt. Een opvatting die ook de democratie niet ten goede komt.
5.10. De kennis- en netwerkmaatschappij noopt tot een ethiek van de verandering.
De moderne wetenschap bewijst meer dan ooit dat kennis macht is, die in beginsel kan bevrijden en ten goede kan worden aangewend. De wetenschap evenwel, zoals vele menselijke prestaties, is ambigu omdat zij zowel voor meer vermenselijking als voor ontmenselijking ingezet kan worden. Hier situeert zich juist de onontkoombare morele dimensie van de toepassing van de wetenschap. De PIR heeft ontegensprekelijk een onomkeerbaar proces ingezet, dat thans oproept tot dagelijkse wederuitvinding en verdediging van de menselijke persoon. Want een aantal prangende ethische problemen rijst, onder meer in verband met de biogenetica, de genetische manipulatie, cloning, de nieuwe technieken van kunstmatige bevruchting, euthanasie, abortus... Meteen worden de waardevrijheid en de ethische neutraliteit van wetenschap en technologie in alle domeinen meer en meer betwist. En ook nieuwe sociale problemen steken de kop op. Het 'fin de siècle' van de vorige eeuw was gekenmerkt door sociale uitbuiting; het huidige fin de siècle staat voor het beangstigend probleem van de maatschappelijke uitsluiting, het trechter-effect van de relatieve onkunde, de draaikolk van de onaangepastheid en de verarming.
De moderne technologie en de wetenschappelijke ontdekkingen, als ze goed worden gebruikt, maken enorm veel mogelijk, meer dan men ooit kon verwachten of inbeelden. De werkelijkheid overtreft dan de fictie. Wetenschappelijke uitvindingen, ontdekkingen en hun toepassingen blijken, onder bepaalde voorwaarden, de aanwendbare vehikels van menselijke ontplooiing en oplossing van problemen. Zo is het duidelijk dat een ecologisch verantwoorde economische groei maar mogelijk is als beroep wordt gedaan op gerichte technologieën. De terugkeer naar pre-industriële toestanden, ingevolge technofobie, zou voor onze samenleving zelfvernietigend zijn. Indien men zou beslissen het wiel af te schaffen, zou onze samenleving op slag verlost zijn van alle negatieve effecten van de vooruitgang en de technische beschaving. Maar de levensstandaard zou instorten. Het overtrokken anti-sciëntisme en anti-industrialisme door bepaalde 'groenen' gepredikt, ontaarden in een soort fundamentalisme, waardoor men dreigt het kind met het badwater uit te gieten.
Bestrijding van ziekten, verbetering van het leefmilieu, vlotte communicatie, efficiënt management, welvaart en welzijn voor steeds meer mensen, nieuwe vormen van energie-opwekking, het lenigen van de onderontwikkeling in de wereld... het zijn allemaal uitdagingen en opgaven die door wetenschap en technologie moeten worden behartigd. Binnen zekere grenzen evenwel is de kritiek op de vooruitgang, op zijn wetenschappelijke en technologische instrumenten, op zijn maatschappelijke, culturele, economische en politieke consequenties van groot belang omdat deze kritiek de voedingsbodem is van de creativiteit en dus van nieuwe vooruitgang. Zo ontstaat een zich tegensprekende dialectiek waarbij contestatie van vooruitgang en creatieve destructie uitmonden in destructieve creatie en aldus vooruitgang genereren. Immers, zonder dwarsliggers rijdt de trein niet. Wat niet belet dat op tijd en stond bruggebouwers hun werk moeten doen of de trein rijdt in de afgrond.
De mens van het einde van de XXste eeuw moet veel verwerken. De veranderingen zijn de enige constante van de geschiedenis. De veranderingen zijn veranderingen van veranderingen in een versneld tempo. De geschiedenis wordt de tweede afgeleide van de tijd - om een wiskundig beeld te gebruiken - , waarbij de veranderingstijd steeds korter wordt. Het wellicht één miljoen jaren geleden dat de mens het vuur ontdekte. Brons kent hij sedert 10.000 jaren; de boekdrukkunst sedert 500 jaren, de stoommachine werd uitgevonden 250 jaren geleden, de electriciteit werd ontdekt 100 jaar terug, de uitvinding van de Televisie vond plaats 60 jaren geleden, de computer 40 jaren terug, iternet 15 jaren, de GSM 8 jaren geleden, enz.. Er grijpt een fabelachtige versnelling plaats van ontdekkingen en uitvindingen. De mens van het einde van de XXste wordt overspoeld, ook met onzekerheden. Hij heeft moeite met de talrijke tegenstrijdigheden van wat hij ervaart. Hij is nu wel erg ontdaan en 'ontankerd' geraakt. Er is een Godsverduistering ingetreden, die de werkelijkheid heeft onttoverd. De verandering van de verandering maakt zijn toekomst onzeker, op het ogenblik dat hij haakt naar zekerheid.
Eén zaak is zeker. De ethische dimensie van wat moet gedaan en niet gedaan worden op alle domeinen en in alle maatschap-
pelijke structuren dient zich aan op een benauwende en klemmende wijze. De vraag naar goed en kwaad, de stelling dat het doel de middelen niet kan rechtvaardigen, de vraag naar de oorsprong van het ethisch bewustzijn en de algemene of relatieve gelding hiervan, komen over als onvermijdelijk maar ook als zeer verstorend. Ongetwijfeld is er behoefte aan een ethiek van de verandering, meer dan aan een verandering van de ethiek.
Een democratische samenleving, gedomineerd door het gelijk van de meerderheid en de bescherming van de minderheden, heeft het echter moeilijk om te aanvaarden dat inzake ethiek en moraal elke democratische besluitvorming te kort schiet. Het is niet de meerderheid die uitmaakt wat goed en kwaad is. Het is niet een verkiezingsuitslag, een referendum of een stemming in het parlement, die beslissen wat moreel mag en niet mag. Maar wie of wat dan wel? Wat is dan het alternatief? Voor veel christenen dient de vraag over goed en kwaad te worden beslecht door het persoonlijke geweten, getoetst echter aan de - geopenbaarde - universaliteit van bepaalde ethische beginselen. Voor niet-christenen kan een dergelijke houding leiden tot moreel autoritarisme, volkomen onverenigbaar met de verdraagzaamheid die een pluralistische samenleving dient te schragen. Maar wat als de ethiek te veel gaat rekening houden met concrete situaties, zodat er geen algemene gedragsregels meer overblijven en het meest integrale relativisme tot enig moreel beginsel wordt verheven?
Het debat is beslecht noch besloten. Het is nauwelijks aan de orde gesteld. Het zal in toenemende mate de maatschappelijke gedachtenwisseling beheersen, tenzij deze en volgende generaties zouden kiezen voor een samenleving van samenloosheid, want van verregaand individualisme, voor een maatschappij van onverantwoordelijkheid en voor de dood van de menselijke persoon, opgebaard in de lijkwade van de democratie.
-
DE CRISIS VAN DE REPRESENTATIEVE DEMOCRATIE.