Meta-Darwinisme
Van evolutie naar revolutie
Er is transcendentie
De problemen van de katholieke kerk hebben niet in eerste instantie te maken met de seksuele en financiële schandalen, hoe onaanvaardbaar die ook zijn. Die hebben zich echter haar steeds voorgedaan maar worden thans dankzij de moderne vooral digitale media luid galmend in de samenleving verspreid. De kerk lijdt evenwel vooral onder een crisis van het geloof, zeker in het sceptische Europa. Toch ervaart elke mens, sedert hij als homo sapiens en varianten op de aarde rondloopt, dat er iets is wat hem overstijgt, dat er geheimzinnige krachten zijn die hem overtreffen en die hij best aanbidt. Etymologisch zou het woord God in zijn Indo- Europese oorsprong immers verwijzen naar het keelgeluid waarmede men iemand aanroept ( cfr het woord guturaal). In de Romaanse talen blijkt het woord Dieu, Deus, theos an weer afgeleid van een oerwoord dat licht, straling, zon betekent. De Egyptische Aton-cultus is hiervan de concretisering. Maar ook vandaag wordt de nadenkende mens onvermijdelijk geconfronteerd met het zijnsmysterie, ook al kan hij dit niet meteen verwoord en ook al openbaart het transcendente, het metafysische zich aan de nietige mens als een evidentie, die niet moet worden geloofd maar wel aanvaard. Het ontstaan van het godsgevoel - de religie of relatie met het zijns mysterie - is aldus een onvermijdelijk historisch gebeuren en religie wordt een antropologisch fenomeen.
Aldus stemmen belangrijke religieuze feesten zoals Kerstmis tot nadenken ook te midden van intense, bruisende familiebijeenkomsten. De gecommercialiseerde en fel verlichte Kerstmissfeer verduistert enigszins de poging om het zijnsmysterie te doorgronden, zoals door het Kerstgebeuren geduid. Het transcendente wordt immanent. Zoveel onvermijdelijke beeldverhalen, allegorieën, metaforen werden door de eeuwen heen rond dit thema geweven dat de metafysische betekenis ervan wordt ondergesneeuwd, althans in de samenleving van steeds meer rationeel denkende, sceptische burgers. In meer traditionele samenlevingen daarentegen is juist de behoefte aan tot de verbeelding sprekende verhalen noodzakelijk om te beseffen wat het geloof in de geboorte van Jezus inhoudt. Voor de bewonderaars van Jezus is de menswording van God een mijlpaal die een paar maanden later met Pasen door een tweede mijlpaal wordt opgevolgd: namelijk de Godwording van de mens met als boodschap dat de mens, dankzij een goddelijke kracht, in staat is de dood te overwinnen door wat verrijzenis of opstanding wordt genoemd.
De dood maakt een einde aan het leven maar niet aan het bestaan. Dat bestaan is evenzeer een filosofische conclusie als een religieuze overtuiging. De tijdruimte, waarin de werkelijkheid zich afspeelt, is een aspect van het “Zijn” met hoofdletter, dat alle mogelijke werkelijkheden omvat inclusief wat is geweest en zal zijn. Dit Zijn is absoluut en zowel immanent als transcendent en kan men goddelijke noemen. Het heeft geen begin en geen einde, want die spelen zich af in het Zijn en niet erbuiten. Wanneer men van een overledene zegt “hij is geweest” dan situeert men hem in het absolute Zijn met zijn bewustZijn, dus zelfbewustZijn. Verdere uitwerking hiervan is voor de levende mens onmogelijk omdat hij stuit op de ondoordringbaarheid van het metafysische. Enkel beeldspraak, allegorieën, metaforen, poëzie kunnen hem troost bieden. Zo ook Kerstmis, met één zinstichtend aanknopingspunt: de menswording van God .
De menswording van God en de godwording van de mens vormen voor de gelovige christen, tot wie het essentiële van de boodschap is doorgedrongen, een gesloten cirkel. Bij deze conclusie wordt meteen de gelegenheid aangereikt om te verwijzen naar het geheimzinnige citaat uit de oude Bijbel namelijk dat God “de mens schiep naar zijn beeld en gelijkenis”. Steeds heb ik deze zin geïnterpreteerd als verwijzend naar de toekomst, als het eindpunt van de evolutie van de mens, als zijn “goedwording”. Zijn schepping is zeker niet af en dit blijkt elke dag.
Meteen ontstaat een ontmoetingsvlak tussen de religieuze mensopvatting van het christendom en de antropologie van de wetenschappelijke evolutieleer. Het menselijk, leven hoe bijzonder en uniek ook, kan niet worden losgekoppeld van zijn celbiologisch ontstaan en zijn evolutie. De primitieve cel is tenminste 3,5 miljard jaren geleden ontstaan uit een vreemdsoortige samenloop van omstandigheden, het ontstaan van moleculen zoals waterstof, zuurstof, koolstof, stikstof, calcium. Uit deze oersoep van moleculen blijkt de eerste levende cel te zijn geboren, een fenomeen waarop de geleerden nog steeds niet uitgekeken zijn en waarvan de nabootsing in het laboratorium nog steeds niet is geslaagd. Meteen is de evolutie van het leven begonnen door de vermenigvuldiging en diversifiëring van cellen en het ontstaan van steeds meer complexe levensvormen. Merkwaardig is dat de primitieve cel zich heel snel is gaan omringen door een membraan om zich te verdedigen tegen invloeden en bedreigingen van buitenaf. Blijkbaar had de primitieve cel reeds een verdedigingsreflex en een egoïstische ingesteldheid: de neiging om zich te ommuren en zich exclusief en haast nationalistisch op te stellen. De kolossale diversificatie van de levende wezens heeft zich tijdens de volgende honderden miljoenen jaren voortgezet, met onderbrekingen die te wijten waren aan natuurlijke geologische fenomenen of het neerstorten van een planetoïde op aarde. Dit gebeurde 65 miljoen jaar geleden in de huidige baai van Mexico waardoor de meeste levende wezens, onder meer alle sauriërs, werden gedood. Sedert haar ontstaan werden tot vijfmaal toe bijna alle levensvormen op aarde uitgeroeid; de zogenaamde vijf bijna-extincties. Charles Darwin werd een van de grootste wetenschappers aller tijden omdat hij de wetmatigheid heeft geformuleerd die de evolutie van de levende wezens op aarde bepaalt, namelijk, samengevat, via het beginsel “struggle for life and survival of the fittest”. Dit betekent dat de strijd voor de overleving alle levende wezens ertoe dwingt onderling strijd te leveren voor hun voeding, voortplanting, territoriumverovering. Primatologen hebben bij dieren ook liefdevolle reflexen van solidariteit ontdekt binnen en tussen allerlei diersoorten, maar die zijn de facto niet veel meer dan in altruïsme verpakte egoïstische gedragingen. De darwinistische conclusie is duidelijk: individueel en groepsegoïsme, de verdediging van het eigen belang nationalisme, onverbiddelijke concurrentie, eigen-volk-eerst reacties zijn de onvermijdelijke recepten in de wedloop naar verder leven in betere omstandigheden. De intuïtie bij de mens van dit menselijke egoïsme, ook als drijfkracht van verdere evolutie, maar gepaard gaande met enig moreel voorbehoud, is zeer oud. Sporen hiervan vindt men terug in het Bijbelse concept van de zogenaamde erfzonde, die zich bijvoorbeeld manifesteert in het vermoorden van Abel door Kaïn. Grote denkers, moralisten, filosofen en leiders van godsdiensten zoals van het boeddhisme, hindoeïsme, shintoïsme, zoroastrisme, het Jodendom, het christendom, de islam hebben samen met vooraanstaande filosofen zoals Socrates tot Kant en hun hedendaagse opvolgers ervoor gewaarschuwd dat het menselijk egoïsme nefaste gevolgen heeft voor de mensheid. Vooral de boodschap van Jezus valt hierbij op. Doorheen de geschiedenis is evenwel paradoxaal genoeg gebleken dat veel godsdiensten, in de verdediging van hun eigen waarheid, de medemenselijke liefde extreem geweld hebben aangedaan, onder meer met brandstapels en vervolgingen. De verdediging van de naastenliefde en de daarbij aansluitende deugden is vandaag evenwel des te pertinenter nu de mensheid, dankzij de wetenschappelijke vooruitgang, erin geslaagd is te beschikken over massavernietigingswapens die in staat zijn een Apocalyps te verwekken en de menselijke soort uit te roeien. Maar ook de klimaatopwarming met haar verderfelijke gevolgen blijkt in grote mate te wijten te zijn aan menselijk individueel, nationaal en collectief egoïstisch gedrag.
Hiertegen reageren, het aangeboren menselijke egoïsme-omzetten in onbaatzuchtige naastenliefde, solidariteit, verdraagzaamheid, samenwerking en het zoeken naar rechtvaardigheid en waarheid, veronderstelt dat de mens ingaat tegen zijn dierlijke natuur. Het gaat om een opdracht van een onnatuurlijke aard die een bovennatuurlijke inspanning vereist. Enkel een “goddelijke” stuwkracht kan de mens verlossen door hem er toe aan te zetten, dankzij de toepassing van goddelijke maar menselijk geworden deugden. Zoals dit werd aangetoond door het voorbeeldige gedrag van extreem goede mensen zoals Jezus. Enkel zodoende zal de mens erin slagen zijn natuurlijke evolutie af te wenden van egoïstische zelfvernietiging. “God is liefde “, schreef Johannes. Menselijk toegepast maakt de Godsliefde die ook mensliefde is, de mens steeds meer medemenselijk en brengt hem dichter tot wie of wat hij God noemt, tot “goedwording” als einddoel van de evolutie, die aldus een revolutie wordt .
Mark Eyskens