Melioristisch pleidooi in tijden van radeloosheid

 

 

                                                                           Mark  Eyskens

 

          Het verdriet van het werelddorp

 

                                                                                  

            Het verdriet in het werelddorp is niet langer het intieme, soms ingehouden  snikken  van een treurende gezel in de kroeg van groot verdriet, maar een smart die zo vaak collectief,  luidkeels en mediatiek opklinkt in de meeste samenlevingen en wereldkundig wordt gemaakt. De recente coronapandemie en de gruwelijke oorlog in Oekraïne confronteren de menselijke mens weer met het probleem van lijden en leed, van kwaad en haat op deze overigens mooi ogende blauwe planeet. De smart van individuele mensen wordt een globaal verdriet van de mensheid. Het geluk van de mensen en het goede nieuws van gunstige wendingen daarentegen blijven verborgen, ook omdat aanmoedigende boodschappen geen nieuwswaarde hebben, op een planeet die een alwetend netwerk is geworden en de geruchten er belangrijker zijn dan de berichten.

            Het globaal verdriet treurt over de drie dimensies van de tijd: het verleden, het heden en de toekomst. Want het verleden was vaak verwondend en kwetsend, zo niet dodelijk, zeker tijdens de twintigste eeuw deze meest bloedige eeuw aller eeuwen geteisterd door 2 wereldoorlogen . Het heden is geen Hof van Eden maar onparadijselijk en zorgwekkend en de dag van morgen en overmorgen heeft geen of hoogstens een zeer onzekere toekomst, vol gevaren en dreigementen. Bij veel mensen leeft het heimwee naar het verloren paradijs en verdwijnt het geloof in het beloofde land. Het begeerlijke land van Ooit is thans bij wijlen een land van Nooit, want onbereikbaar en onbeleefbaar. Maar de moderne westerling dekt zich graag in tegen wat hij lichtvoetig de 'ondraaglijke zwaarte van zijn bestaan' noemt, door beroep te doen op zijn selectieve vergetelheid en onwetendheid. Benjamin Constant (1767-1830) – snugger Frans liberaal politicus – heeft het ooit zeer gevat verwoord, toen hij schreef: 'L'homme échappe au passé parce qu'il l'oublie et croit posséder l'avenir parce qui'il l'ignore'.

            Misschien telt het werelddorp meer lichamen dan  zielen en zijn lichamen zonder ziel niet bestand tegen de uitdagingen en opgaven van de nieuwe 'condition humaine', dit menselijke lot dat soms een onmenselijke existentie is, maar nochtans geen fatum hoeft te zijn, want het gunt de mens sedert drie miljoen jaren het voorrecht te overleven via de bochten en de kronkelingen van de evolutie. En ook als het bestaan licht wordt bevonden, want knus en relatief welgesteld, wat het geval is voor een meerderheid van West-Europeanen, blijkt het ondraaglijk, omdat ook die lichtheid ooit uitdooft en overgaat en het leven  zwaar om dragen wordt. Vooral als men bereid is zich te kwetsen aan de gekwetsten.

            Woorden met betekenis worden geschreven op het nog kwetsbare wondvlies van de tegenwoordige tijd  bij de aanvang van de volgende dag om opgedragen te worden aan al wie gelooft in de hoop. Dit geschrift gaat over de verbeterbaarheid van mensen en dingen, in deze bedwelmende tijden, van dood en geweld, van grensverlegging en ontgrenzing, nu de horizon meer dan ooit wijkt.

            De einder van wat zichtbaar en wat kenbaar is schuift op, verbazingwekkend snel, fel en overrompelend, naarmate meer terrein wordt veroverd op de terra incognita, dit fascinerende continent zonder oever, zonder kust en zonder ligging. Wat vandaag nog onbekend gebied is, wordt morgen bekend, betreden en veroverd. De wijkende horizon is oogverblindend, wat hem onzichtbaar maakt, onbepaald en zelfoplossend. Reeds heeft de wereld geen eindige horizon meer en lijkt ze op een wereldwijde agora, vol van wederzijdse kennis en kennissen, ruisend van duizelingwekkende ontdekkingen en uitvindingen, die onomkeerbaar zijn en een vloedgolf van overinformatie doen ontstaan, die vaak tot desinformatie leidt. Met wellust bazuinen allerlei ongeluksprofeten, cynici en maatschappelijke spindoctors de komende onheilen en opdoemende onzaligheden uit, de kommer en de kwel, de schade en schande, die zich over de samenleving dreigen uit te storten als zoveel verpletterende meteoren. Minigroepjes beroepscontestanten, aangevoerd vanuit de vier windrichtingen in auto's waarvan ze de uitlaatgassen verwensen en in comfortabele vliegtuigen, die de grensoverschrijdende producten zijn van het door hen verfoeide industriële kapitalisme, maken methodisch amok bij elke belangrijke multilaterale bijeenkomst. Zij verkondigen in de roephoorns van de media en op de beeldbuizen, die wel eens dwangbuizen zijn, dat de  samenleving zich thans bevindt op de rand van de afgrond en dat ze in de toekomst een grote stap voorwaarts willen zetten. De toestand lijkt hun vaak hopeloos, ofschoon geenszins ernstig. Zij veilen zwartgalligheid, zoals Max Havelaar zwarte koffie poogde te slijten namens de Nederlandsche Handel-Maatschappij, niet vermoedend dat echte max-havelaar-koffie ooit steun en troost zou brengen bij de koffieplanters in de ontwikkelingslanden. Zij kondigen een clash of civilisations aan en hebben het over het ontstaan van een beschaving van de chaos. Paul Valéry, die beweerde dat we moeten beseffen dat beschavingen sterfelijk zijn, wordt postuum voor de lijkwagen van het avondland gespannen, terwijl de rouwenden de grote dichter naprevelen met zijn woorden: 'deux choses menacent le monde: le désordre et l'ordre'. De sinistrose breekt alom uit als een koud angstzweet en wordt de lijfreuk van de post-moderne burgers. Door hun defaitistische koortsaanvallen verdoezelen zij juist de ernst van de toestand van de wereld, die gebukt gaat onder evidente shadows of  progress, en verlammen ze de energieën om er wat aan te doen.

 

                                                                       * * *

 

 

 

        Egologie

 

              Immers, de kennismaatschappij, zo populair in het werelddorp, produceert, naast schitterende en ongeëvenaarde zegeningen, ook heel wat muizenissen, ontwrichtingen en nieuwe ongelijkheden. Bovendien roept de kennismaatschappij paradoxaal genoeg toenemende  onwetendheid in het leven, want door specialisatie weet men steeds meer af van steeds minder. Daarbij komt dat het kenbare veel sneller stijgt dan het gekende, zodat de relatieve kennis afneemt en een kenniskloof ontstaat. Die verwekt talrijke misverstanden en onzekerheden die soms ontaarden in radeloosheid en reddeloosheid, angsten en pijnen en geestelijke wanhoopsdaden. De kennisexplosie is nog steeds elitair. Internauten, die driftig internet bevaren om wat te leren en niet om hun tijd op te gamen , bedragen in de welvaartsstaten nauwelijks 20% van de bevolking en in de landen van de derde wereld niet eens 1%. Alles verandert in het werelddorp, ofschoon de veranderingen duidelijk niet dezelfde zijn voor iedereen. De hamvraag, meestal schuchter geopperd door de inwoners die nog opkijken naar de boom van de kennis van goed en kwaad, luidt: hoe kan verandering worden omgezet in menselijke vooruitgang? En hoe kan het zo worden geregeld in het werelddorp dat iedereen er zal worden behandeld als iemand, als een persoon, als een aanspreekbare homo sapiens. Hierbij mag met enige ironie worden opgemerkt  dat personen die zichzelf persoon noemen, vaak niet beseffen dat het grieks-romeinse stamwoord per-sona 'stemversterkend masker' betekent, een toneelattribuut in het antieke theater, dat het ware gelaat verhult! Wat niets afdoet van het personalisme, deze vandaag wat bestofte christelijke doctrine van E. Mounier, die stelt dat de mens een persoon-is-met-anderen-in-de-wereld en dus niet mag gereduceerd worden tot een werkmier in een collectivistische termietennest van socialistische signatuur noch tot een solovlinder, fladderend in een individualistische siertuin door liberalen geconcipieerd noch tot een paniekerige dwaalrat die zich terugtrekt in haar nationalistisch hol.

            Het werelddorp is ook een plek waar steeds meer inspraak, opspraak, tegenspraak, afspraak en bijwijlen uitspraak opgeld maken, wat niet zelden leidt tot babelse spraakverwarring. Gelukkig zijn er nog her en der idealisten, die  macht wensen om te smeden tot gezag. Dit geduldige smeedwerk verrichten zij in een afgelegen wijk van het werelddorp waar ethisch verantwoord politiek bedrijven wordt bedreven door gedreven burgers, die weten wat echte politieke cultuur is. Het dorp is een woonplaats op de planeet, die aan een bevoorrechte bovenlaag van zijn bewoners  - les branchés - steeds meer mogelijkheden biedt om langer en schijnbaar gelukkiger te leven – wat de rest dan weer ongelukkiger maakt - en evenveel mogelijkheden aanreikt om alles ongedaan te maken, snel te verbrijzelen of langzaam af te breken.  Inmiddels leeft een meerderheid van dorpelingen nog steeds in een grote vijandige wereld, die hun geen samenleving maar samenloosheid biedt. Voor hen is het werelddorp heel weinig woonplaats en heel veel weenplaats.

            Gedeprimeerde massapsychologen fluisteren dat vandaag de dag de inwoners van het dorp zich voelen als ballingen in de maatschappij en als wezen van God. Een dorp ook waarin veel verantwoordelijken hun onverantwoordelijkheid opnemen  en waar de regering van mensen voor mensen het vaak aflegt tegen de heerschappij van thermonucleaire dingen over mensen. Aldus ontstaat in de samenleving wel eens een ethiek-vrije zone, waarin sommigen zich een statuut aanmatigen van amorele extra-territorialiteit. Exotische wetenschappers onderstrepen dat naast de talrijke soorten kansarmen, er nu ook heel wat moreel gehandicapten opdagen, die hoe langer hoe minder op moreel verantwoord erbarmen kunnen rekenen naarmate zij machtiger worden. Tegelijkertijd treden ook moraalridders op, bij wijze van reactie, die van zichzelf beweren dat zij alleen het rechte pad bewandelen, een weg zonder files en verkeersopstroppingen, omdat ze er de enigen zijn om zich er toe te laten en dus niemand ontmoeten.

            Het werelddorp is nergens en overal. Het heeft geen marktplein, geen centrum, geen planmatig aangelegde straten en lanen, geen van op afstand herkenbare monumenten, kerken, overheidsgebouwen en musea. Afstand, laat staan hoogte, nemen is moeilijk in een wereld waarin alles nabij of bijna nabij is en het bijkomstige vaak het essentiële toedekt met het zand van de passaatwinden. En bovendien omdat alles wat uit- en afsteekt tegen de wijkende horizon, zoals gothische kathedralen, laatmiddeleeuws slottorens, flamboyante belforten, renaissancekoepels van gerechtshoven, Corinthische zuilengalerijen voor parlementsgevels en barokke stadhuizen …in grote mate werden gesloopt. Ook de hoge bomen, die vaak veel wind vangen, moeten er niet zelden aan geloven. Het werelddorp ligt in Platland, in een vlakte waarvan de bewoners ooit een geloof hebben gehad dat bergen heeft verzet. Waarbij dient aangestipt dat in het verleden de hoge bergen ook valleien hadden doen ontstaan, die de bewoners opsloten in kortzichtigheid, die ze voor geborgenheid aanzagen.

Toch is het dorp ook een leuke bedoening, waar iedereen met iedereen contact kan opnemen, via internet en de fabelachtige gadgets van de communicatietechnologie. Aldus ontstaat in het werelddorp een sluipende revolutie. Autoritaire structuren die van boven af besturen en beslissen worden steeds meer gecontesteerd. Zo ruimt het hiërarchische verticalisme de plaats voor meer horizontalisme en wordt het belerend en betuttelend hij-gevoel vervangen door een meer hartelijk wij-gevoel, motor van grootmoedige solidariteit. De éénmakende 'wij-wording' in het werelddorp verwekt bij velen een gevoel van nabijheid en intimiteit, dat haast van religieuze aard is, in de mate dat religie op 'binding' wijst. Paradoxaal genoeg gaat het cultus-beleven van verbondenheid in een wereld zonder grenzen gepaard met een verdamping van de godsdienstigheid, zeker in Europa. De kerken, te sterk geïdentificeerd met machtsdenken, lopen leeg, maar de kapellen van de individualistische religies lopen vol.

            Ja, de ontgrensde wereld wordt één. Elk binnenland wordt buitenland en omgekeerd. Maar dit wordt niet door iedereen in dank afgenomen. Afstotingsverschijnselen treden op bij diegenen, die zich onwennig voelen als 'de andere', in het dorp verschijnt, die een vreemdeling is of daar op lijkt, de kleurling, de gekroezelde, de gesluierde, de Samaritaan. Waar is de tijd dat de studenten van de generatie der 'achtenzestigers' op de muren schreven: 'Wij zijn allemaal vreemdelingen. Nous sommes tous des étrangers!!!'  Maar vandaag, groot geworden en eeuwen ouder, verschansen sommigen onder hen  zich in allerlei bolwerken van protectionisme en achter de prikkeldraadversperringen van radicalisme, onverdraagzaamheid en xenofobie, ten einde hun angsten af te reageren. Want zij vermogen maar niet te begrijpen dat de grote fusie van de wereld is begonnen en dat de toekomst van de mensheid en haar mensen multicultureel en multiraciaal zal zijn, tenzij die mensheid, herleid tot mensdom,  geen toekomst wil.

            In afwachting is het wereldbeeld, door het werelddorp geboden, hoogst verwarrend, vaak misleidend, steeds meerzinnig, niet zelden contradictorisch. En ligt het mensbeeld aan scherven.

.  Daaraan denken is niet prettig.  Het stemt de bewoner van het werelddorp tot verdrietigheid en soms krijgt hij kippenvel en duizeligheid van de tollende wereld rondom hem. Zijn levensdoel wordt: zich uit lijfsbehoud terugtrekken uit die wereld op een eiland van zelfgenoegzaamheid, waar men gerust wordt gelaten en aan niemand rekenschap is verschuldigd. En eiland, waar je als rechthebbende, zonder plichten, kunt wonen en genieten zonder te veel te werken, geld kunt verdienen zonder belasting te betalen, jezelf kunt zijn zonder te veel last te hebben van de anderen, je eigenbelang met het algemeen belang kunt laten samenvallen en waar je dag en nacht staatsgrepen kunt beramen om de dictatuur van het individu definitief te vestigen. Een eiland, waar de Cartesiaanse  logica is omgeturnd tot de levensregel: 'je dépense, donc je suis' en waar alle verhalen worden geschreven en verteld in de ik-persoon. De egologie – het 'ikkisme', een meer begrijpelijke uitdrukking voor wie niet heeft gestudeerd en idioot rondscharrelt op de bodem van de splitsende en versplinterende maatschappij  -  is de enige ideologie die nog overeind is gebleven. En als je aan je kortstondige levensgezellin de vraag stelt: 'Schat, bemin je mij?', verwacht je dat ze je antwoordt met al dan niet geveinsde onschuld: 'O!  Ja!  Ik bemin je, lieverd!'  Dan kun je voor jezelf en luidop de conclusie trekken: 'jij bemint me!  Ik bemin mijzelf ook. We zijn dus met z'n tweeën om mij te beminnen. Zalig!!!' Het verdriet over het verdriet in het werelddorp droogt op in het vuur van de eigenliefde. 

 

                                                           *  *  * 

        Een wanmaatschappij

 

            Resulteert het dorp, met zijn mooie kanten en gortige zelfkanten, in een 'overwinningsnederlaag' van de mensheid, tot mislukken gedoemd of is het een experimentele groeipool, die slaagkansen heeft en verder kan ontwikkeld worden tot een veel herbergzamer oord?  In het werelddorp wordt alvast te weinig afstand genomen van allerlei luchtspiegelingen, die door illusionisten zonder ideaal worden voor gehouden bij ontstentenis van idealisten zonder illusie. Het is nu juist in deze laatste soort dat de melioristen worden gerecruteerd, maar ze zijn weinig talrijk en niet zelden mediamisselijk. Want het zijn juist de melioristen die het tegen heug en meug, vaak gehoond en getreiterd, zullen moeten redden en rooien. Zij constateren met lede ogen en enig leedvermaak dat zich een nieuwe mutatie voordoet van het menselijk ras, waarbij de homo sapiens vervangen wordt door de homo zapiens, die het audiovisuele op fatale wijze verwart met de onzichtbare binnenkant der dingen en hun onhoorbaar lied. De postmoderne profeten en goeroes verkondigen dat er een einde is gekomen aan de grote verhalen en met name aan de geschiedenis, aan de cultuur, aan de ethiek, aan de politiek, aan de justitie en aan de democratie, zodat er uiteindelijk niets meer te zeggen valt en er nog enkel kan worden gepraat, laat staan gebazeld. Het gekende is immers maximaal beperkt door het kenbare; het kenbare is beperkt door het verwoordbare; en het verwoordbare is beperkt  tot  de schamele woorden die we in onze woordenschat weten te bewaren. Volgens wetenschappelijke onderzoekingen is dit 500 woorden in de weinige talen die we kennen en de talrijke talen die we niet vermogen te leren. Daarbij komt dat we teveel spreken zonder wat dan ook te zeggen, teveel luisteren zonder echt te horen,  teveel kijken zonder iets te zien.

            Maatschappijdenkers, schrijvers en dichters, als getuigen en waarnemers van hun tijd, hebben meestal de indruk dat het dorp van heden en morgen, niet te verwarren met de 'hof van Eden', zonder visie noch vaart wordt bestuurd. De democratie is nooit zo populair geweest, maar de representatieve democratie, waarin de burgers bestuurd worden door hun verkozen vertegenwoordigers, verkeerd in volle geloofwaardigheids- en doelmatigheidscrisis. Opdat een nieuwe meerderheid door de kiezers aan het bewind zou gebracht worden, moet het eerst voldoende slecht gaan, en opdat het voldoende slecht zou gaan, moet eerst de nieuwe meerderheid aan het bewind komen. Een vicieuze cirkel, die ondoorbreekbaar lijkt. Komt daarbij dat de burger verzinkt en verdrinkt in een oceaan van wetten, decreten, besluiten en regels, zonder enig rond drijvend touw om bij aan te knopen. De grote Bismarck, de ijzeren kanselier, zei ooit in een bui van milde ironie: 'wetten zijn als worsten; het is beter niet te weten hoe ze zijn vervaardigd en wat er allemaal in werd gestopt'. Voor de meest wilskrachtigen onder de denkers moet nochtans, ondanks alles, de utopie van een alterna­tieve betere samenleving, deze 'niet-plaats' van een beloofde land, mogelijk worden gemaakt, al was het in een denkbeeldige pro­jec­tie of dank zij een gedachte-experiment in een geleerd boek of door het  bewonen van een droomwereld, zodra de zon ondergaat. Welke profeet zei ook weer dat een samenleving vergaat als ze geen visoenen meer heeft?

                'I had a dream', kan evenwel ook kantelen in het tegen­ge­stelde: de nachtmerrie van de samenloosheid, van de ontmen­selijking, van de wanmaatschappij, van de genocide, van de doortrapte steden, de verhakkelde lichamen en de gefolterden zielen, die maar niet willen sterven. De radicale wereldhervormers die de aarde in een hemel om willen toveren, maken er vaak een hel van. Totalitaire regimes en ideologieën waren hiervan tijdens de XXste eeuw vaak de schrijnende en tragische voorbeelden. Zij waren de uitvoerders van ontmenselijking, in  Auschwitz, in de goelags van de Sovjet-Unie, in de 'killing fields' van Cambodja of op de dodelijke 'mille collines' van Ruanda. En nu de horror in Oekraïne. En zij bewezen gruwelijk dat onmenselijkheid geen natuurramp is, maar mensenwerk. Bijgevolg kan onmenselijkheid enkel door mensen worden gekeerd.

 

                                                                       * * *

        Geen leven in optimistan

 

            Wie ijvert voor verbetering van mensen en dingen, omdat hij gelooft in hun verbeterbaarheid, kan onmogelijk een pessimist zijn, die vreest dat de vreselijke wereld waarin hij leeft de beste is van alle mogelijke werelden. Hij is evenmin een optimist, die zekerheid verwart met verwachting en die derhalve met zekerheid weet dat het beloofde land van melk en honig zich eindeloos uitstrekt om de hoek van de straat. Die optimist is niet meer dan een slecht geïnformeerde pessimist.

            Optimisten maken het niet lastig, want zij zijn weinig talrijk. De nieuwsberichtgeving maakt hen bovendien het leven onmogelijk. Ook als de geruchten goed blijken, zijn de berichten slecht. Er zijn immers maat twee seizoenen: slecht en zeer slecht. Enkel het slechte nieuws heeft nog nieuwswaarde en goede berichten ruiken naar propaganda. Het enige optimistische bericht luidt dat enkel pessimisten nog toekomst  hebben en goed in de markt liggen. Het postmodernisme vent in onheilsprofetieën, en niet alleen omdat die goed verkopen - zoals horrorfilms - maar ook omdat die beantwoorden aan het fundamentele paradigma van de existentiële angst, laat staan de wanhoop van de westerse intellectuelen. En hiervoor moet men niet terugkeren tot Schopenhauer en Nietzsche en Toynbee en Spengler. De actualiteit bulkt van  het pessimisme, dat daardoor in de media koppen haalt. Toch blijkt uit een oppervlakkig onderzoek, bevestigd door een grondiger analyse, hoezeer de pessimisten vaak de bal van de toekomst fout hebben gemept. Tienduizenden cultuur- en politieke pessimisten hebben gedurende tientallen jaren in het noordelijk halfrond de onvermijdelijkheid voorspeld van een atoomoorlog, van de finale verzameling van de mensheid onder de thermonucleaire paddestoel van het laatste oordeel en van een nucleaire winter die mens en dier zou uitroeien. Vandaag is men vergeten dat dit alles niet is gebeurd. Maar onmiddellijk wordt hieraan door de professionele onheilsboden toegevoegd dat dit geen argument is want dat het 'maar uitstel van executie is'. En men kan hen steeds minder ongelijk geven, nu Poetin en zijn trawanten wel eens durven te dreigen met de Apocalyps van atoomwapens. Systematisch pessimisme is echter voor sommigen ook een middel om invloed, gezag, laat staan macht te verwerven. En paradoxaal genoeg is het vaak in de landen die, in hun bevolking,  zwaar worden  beproefd door economische crisissen, politiek machtsmisbruik en geweld, opstand en rebellie, hongersnood en ellende, oorlog en zelfs oorlogsmisdaden dat nog het meest idealistische mensen worden gevonden, die het niet opgeven, en die, dank zij hun geloofshoop, blijven ijveren voor de wenselijkheid van steeds meer menselijkheid g.

            In 1968 publiceerde Paul Ehrlich een ophefmakend boek onder de titel 'The Population Bomb', waarin hij aankondigde dat omstreeks 1975 de  groei van de wereldbevolking stil zou vallen wegens hongersnood en voedselgebrek, een thesis die haaks stond op die honderd vijftig jaar eerder, door Thomas Malthus was geformuleerd in verband met de wildgroei van de wereldbevolking. Nauwelijks een paar jaren later werd in 1971 het beroemde eerste Rapport van de Club van Rome, 'The Limits to Growth' wereldkundig gemaakt en kregen de lezers mentaal kippenvel. Er werd immers zeer wetenschappelijk bewezen dat aan het einde van de eeuw de laatste oliedruppel uit de aarde zou zijn opgepompt en bijgevolg, tot heil van de samenleving, de economische groei dringend moest worden stilgelegd. Toen nauwelijks een vijftal jaren nadien de economische groei inderdaad vertraagde, onder invloed van de instorting van het monetair systeem van Bretton Woods en de oorlog in het nabije Oosten, waardoor in het Westen de werkloosheid in de kortste keren vervijfvoudigde, besefte men nauwelijks hoe rampzalig het vrijwillig stil leggen van de economische groei wel zou geweest zijn. Niemand van de pessimisten had eraan gedacht dat de 'growth of the limits', dank zij technologische innovaties, ruim de 'grenzen van de groei' zou overcompenseren. Evenwel voor een deel ten koste van het klimaat wat dan weer de stelling van de pessimisten ten goede kwam.

             Het doemdenken evenwel blijkt vaak de teeltbodem van de angst voor verandering.  En aangezien de verandering nooit zo intens, veelzijdig en snel is verlopen als vandaag, zijn de cultuur- en beschavingspessimisten dan ook legio. Het is evident dat de groene beweging noch in Europa noch in Amerika een erge opmonterende boodschap uit draagt, vooral als die gepaard gaat met vormen van technofobie. De groenen zwijgen ook meestal over de successen die de jongste jaren her en der op het stuk van het milieubeleid zijn geboekt. Blijde boodschappen als :'de fog is in Londen verdwenen en er zwemmen opnieuw vissen in de Thames' zijn hen vreemd, ofschoon wat positief nieuws juist een aanmoediging kan zijn om voort te werken aan milieuverbetering. Ook veel Amerikaanse intellectuelen hebben een traditie van zwartgalligheid zoals Allan Bloom, Christoffer Lasch, Noam Chomsky, Paul Kennedy en Samuel Huntington. In Europa profileren zich Lyotard, Sloterdijk, Steiner en Fienkielkraut, om er maar een paar lukraak op te noemen, met veel negatiefs.  Cultuurpessimisten hebben vaak de neiging de nakende ondergang van het avondland of van de wereld toe te schrijven aan decadentie, degeneratie, zedenverwildering en allerlei vormen van morele en politieke bandeloosheid. De roep naar meer orde en discipline is dan nooit ver af.  De intellectuele en wetenschappelijke analyse vanuit de pessimistische hoek is vaak links maar de politieke consequenties worden uit zo'n analyses vaak getrokken door rechts.  Deze evolutie is vandaag zeker niet onzichtbaar.

             Vaak worden vreemdelingen geacht aan de oorsprong te liggen van de maatschappelijke verloedering. Multiculturalisme wordt gebrandmerkt als een gevaarlijk virus en alle argumenten,  die in de jaren 30 op zo'n perfide wijze tegen de Joden werden gebruikt, worden thans gericht tegen heel wat groepen en invloeden die het andere, het bevreemdende en het nieuwe belichamen. Economisch protectionisme, groepsegoïsme, fanatisme,  nationalisme, xenofobie en religieus fundamentalisme zijn de gevaarlijke vruchten van de structurele zwartgalligheid van het menselijke denken, die hoofdzakelijk in extreem linkse kringen wordt gezaaid en waarop in extreem rechtse kringen wordt geoogst. De extremist leeft bangelijk: hij heeft angst voor de toekomst, voor het andere, voor het nieuwe en voor de aankomende nacht die, zo vreest hij, geen nieuwe dag meer aankondigt. Hij twijfelt aan zijn eigen overtuiging en dat maakt hem wankelmoedig en nooit edelmoedig. Tot positieve creativiteit dank zij positieve omgang met anderen is hij niet meer in staat. Ondergraven ligt hem best; opbouwen geeft hem netelkoorts. Op hem is de vreselijke uitspraak van Jean Cocteau toepasselijk: 'Quand on n'a pas la capacité de créer, détruire peut donner l'illusion du pouvoir'.

            Wie evenwel ijvert voor verbeterbaarheid van mensen en dingen is een 'meliorist': iemand die gelooft dat toestanden kunnen verbeteren als dat 'kunnen' ook wordt gewild door mensen die zichzelf kunnen verbeteren. Maar die tevens beseft dat het desalniettemin nooit helemaal goed gaat, ook als het beter gaat. De meliorist neuriet het Engelse deuntje:

 

'Good, better, best,

Let us never rest,

until the good will be better

and the better best.

 

 

      De meliorist

 

            De meliorist kent de ongenade van de feiten ondanks zijn geloof in de genade van het woord en de geest. Voor hem is er geen reden tot gerustheid maar ook geen aanleiding tot wanhoop. Hij ook beleeft angsten en pijnen maar hij beseft dat de echte moed bestaat in de beheersing van de angst en het verbijten van de pijn, niet in de heldhaftige verklaring dat men geen angst heeft en dat men niet lijdt. Hij weet dat het zoeken van zin en zingeving juist zin geeft aan zijn zin-zoeken en daardoor aan zijn mens-zijn. Evenwel weet hij ook dat wie beweert de zin van het menselijke bestaan snel gevonden te hebben, niet goed heeft gezocht. De reis is immers het doel van de reis, lang voor de haven wordt bereikt. De meliorist is een voluntarist, die gelooft in de kracht van de wil en de vurigheid van menselijke inzet. En als alles op zou branden en in rook zou vergaan -  reden om desperaat te zijn –  zou hij toch nog het essentiële uit de brand slepen, namelijk het brandende vuur, de laaiende vlam. Wat hem de vraag zou ontlokken: wat doet het vuur als het niet brandt? Zoals hij zich jaren lang had afgevraagd wat de wind deed als die niet waaide. André Gide schreef ooit: 'je n'aime pas les hommes; j'aime ce qui les dévore'. De meliorist heeft de mensen lief, vooral als die worden verteerd door een ideaal, dat hen evenwel niet verschroeit en in de as legt, maar lichtend maakt. In elk geval keert hij het truitje binnenste buiten, dat hij ooit een mooi ogend meisje dragen zag op een Californisch strand en waarop te lezen stond: 'I love mankind. It's people I can't stand'.  De meliorist is veeleer een defensor humanitatis dan een defensor civitatis, en voor hem is het woord  'naaste' geen eufemisme  voor 'verwijderde'. Zijn humanisme zal hem niet verhinderen te strijden, maar hij zal strijden zonder te slaan. En hij heeft bovendien geleerd dat niet kan worden gezaaid met gebalde vuist.

            Meliorisme is geen utopie, geen toekomstvoorspelling en geen futurologie. Meliorisme is een anti-zwaartekracht die breekt met de natuurwet en afrekent met de maatschappelijke entropie (o.m. de neiging tot verval van instellingen, van structuren, van ondernemingen, van de democratie, van de menselijke toewijding, van de inzet, van de karaktersterkte). Meliorisme is een menselijke therapie, een geestelijke acupunctuur, die de eeltvlekken op de ziel doorprikt. Meliorisme maakt het verschil tussen om het even welke verandering ten goede of ten kwade enerzijds en echte verbetering anderzijds. 'Maar als het niet nodig is te veranderen is het nodig niet te veranderen', een standpunt van de melioristen dat hen door de maximalisten tenzeerste ten kwade wordt geduid.

             Meliorisme is dus verbeteringsdrang van mens en mensheid, van gemeenschap en samenle­ving, in de wetenschap dat de menswording van de mens - dat onwaarschijnlijke ex-dier  -  niet af is. De mens blijft een te verwezenlijken project, een te bouwen brug vanuit oevers en kusten, ook als die niet zomaar uitzicht geven op de overkant. In een maatschappij van schrille tegenstellingen en wemelende paradoxen, worden bij voorkeur uitroeptekens geplant en geoogst, omdat het zaaien van vraagtekens veel riskanter blijkt. Veel melioristen lazen ooit het verhaal van professor J.K. Mortal, die verstrooide geleerde, die deelnemend aan een paleontologische expeditie in de Olduvai-vallei in Tanzania, stuitte op een skelet van een oermens, vier miljoen jaren geleden gestorven en begraven. Het merkwaardige was dat de beenderen van het geraamte in de vorm van een groot vraagteken waren neergelegd in de graftombe. De schedel fungeerde als punt, onderaan het uit beenderen samengestelde vraagteken, terwijl de holle oogkassen met hun fossiele blik staarden vanuit de leegte. De homo interrogans was ontdekt. Voor professor Mortal was deze, in de vorm van een vraagteken geplooide mens, van gebeente, stof en as, de haast onstoffelijke belichaming, in een geraamte, van het enigma, het mysterie en het mirakel van het menselijk bestaan.  Mortal besefte toen dat, hoe meer vragen hij stelde, hoe meer hij ook aanvoelde dat hij naderde tot de kern van de dingen. Niet omdat hij de vragen beantwoordde, maar wel omdat hij de vragen stelde. Deze belevenis van professor J.K.Mortal is ook de onderbewuste ervaring van elke sterveling die gelooft in de uiteindelijke verbetering van mensen en dingen en hoopt op hun verbeterbaarheid. Zodra de goede vragen zijn gesteld die zinstichtend zijn en zin geven aan het zoeken naar zingeving. Meliorisme is verandering omzetten in menselijke vooruitgang en dit kan maar vanuit een mensbeeld van een mens, die meer betrokken is op zijn finaliteit dan op zijn causaliteit, op zijn bestemming dan op zijn oorsprong. 

 

            In de 'hof van heden'  is de grootste roofvijand van het meliorisme het hondse cynisme.

            De cynicus beschouwt de maatschappij als een grandioos absurdistan, mooi in haar lelijkheid en dus van een giftige schoonheid. Volgens hem  lijkt ze  op de nepenthacea, de giftige vleesetende bekerplant. Niet alleen is de maatschappij hopeloos verdorven, maar haar ontbindingsproces ruikt toch zo lekker. Voor de cynicus bestaat de meerderheid van de mensen  uit idioten, de minderheid eveneens, wat evenwel minder erg is want die zijn minder talrijk. De mensheid in haar geheel beschouwd is een omweg door de natuur gemaakt, ten einde een heel beperkt aantal genieën voort te brengen. Nog cynischer poneert hij dat mensheid wel degelijk een synoniem is voor mensdom, met de klemtoon op de laatste lettergreep. De kennismaatschappij verspreidt veel onwetendheid, waardoor de verdomming van steeds meer mensen om zich heen grijpt. Erg is dit niet want naarmate het verstand van steeds meer individuen afneemt zijn er steeds minder die dit opmerken. Studenten, die na vier of vijf jaren studie hun einddiploma ontvangen, zijn nog nauwelijks in staat te lezen wat er op vermeld staat. Tot de dag aanbreekt waarop de laatste alfabeet in het koningdom zal verschijnen. De laatste die nog kan lezen en schrijven zonder te overdrijven en die nog vreemde talen spreekt en boeken leest maar op zijn verjaardag geen boeken meer krijgt van zijn vrienden, omdat hij er al één heeft. En die omwille van zijn ongenietbare geletterdheid veel vrienden verliest, tot er nog slechts één overblijft die niet eens zijn beste is. De laatste alfabeet zal worden opgejaagd als aan geschoten wild en vervolgd als een volksvijand, beschuldigd van crimineel elitisme en bloot gesteld aan de lynchjustitie, niet van het gepeupel, wel van het populisme. Op een mooie dag zal zijn bibliotheek worden opgestookt en zal hij zelf worden opgeknoopt aan de laatste gebladerde boom in het dorp, tot groot jolijt van de goegemeente die zal uitroepen: 'de domoren en dwazen moeten het land regeren, want zie waarheen de zelf verklaarde verstandigen en intellectuelen ons hebben geleid'. De 'wet van de afnemende relatieve kennis', toegeschreven aan Prof. M.Seysken, toont inderdaad aan dat in de kennismaatschappij elke kennis asymptotisch tot nul nadert. Op dat ogenblik is de onkunde volledig gedemocratiseerd en is de maatschappelijke gelijkheid compleet en perfect.  De cynicus jubelt als hij dit hoort. Hij weet dat het werkwoord 'jubelen' uit het Hebreeuws stamt en betekent dat men op de ramshoorn blaast tot verzameling van de dwaze schapen. Beroepshalve hoopt de cynicus steeds op een 'worst case'-situatie, want dan zou hij achteraf gelijk krijgen. Bijvoorbeeld als de big brother, de held van de complot theorieën en  werkzaam in  de actieve welvaartsstaat, zou vervangen worden door de big mother van de voorzorgsstaat. Kafka en Orwell zijn de waarschuwende boodschappers van het delirium humanum, en zij geven argumenten aan wie in opperste wanhoop de wereld wil doen stoppen omdat hij er af wil stappen. Ook meewarigheid wordt niet zelden aan de meliorist als een giftig soft-drankje aangeboden, omdat hij zich inzet om de maatschappij te veranderen maar weigert ‘van’ maatschappij te veranderen. Revolutionaire geestdrijvers, die zich koesteren in de zaligheden van de welvaartsstaat, die ze overigens bestrijden in naam van hun beginselen, terwijl ze ervan snoepen in naam van hun belangen, verkondigen dat zij spaarzaam hun misprijzen uitdelen omdat er zoveel behoeftigen zijn.

            De meliorist heeft het zeer lastig in de post-industriële maatschappij, omdat hij nergens met precisie kan worden gesitueerd. Hij is, in de etymologische betekenis van het woord, dus wel degelijk een utopist, iemand van nergens. Hij is noch enkel conservatief, noch enkel progressief, maar beiden in wisselende combinaties. Hij is noch links, noch rechts, maar bevindt zich aan de overkant. In het dagelijkse woordgebruik situeert hij zich in het extreme centrum, maar in een centrum dat beweegt naar steeds andere centra. Hij komt op voor de maximale bescherming van de zwakste uitingen van het menselijk leven, ook voor de mens voor zijn geboorte en net voor zijn dood en dan wordt hij conservatief geacht. Maar hij wil ook de natuur meer beschermd zien en gruwt van wreedheden tegenover de dieren, en dan is hij plots progressief, volgens het woordgebruik van de onnadenkende spraakmakers, die Babylonische spraakverwarringen meervoudig cultiveren. Hij weigert een beroepscontestant te zijn die intellectuele brandstichting stookt met immer vochtige lucifers. Hij wil goede veranderingen bevorderen, minder goede verbeteren en slechte bestrijden. Zijn stelling luidt dat enkel in de verdediging van de rechtvaardigheid extremisme verantwoord is en dat enkel in de verdediging van de vrijheid gematigdheid onverantwoord is. In alle andere domeinen zijn gematigdheid en verdraagzaamheid de leidraad in het maatschappelijke kluwen. En andersdenkenden beschouwt hij niet noodzakelijkerwijze als fout denkenden. Kortom, de maatschappelijke houdingen die hij aanneemt zijn onvoorspelbaar en onzeker, zoals electronen en andere microdeeltjes, die volgens de quantumfysici onderhevig zijn aan het 'onzekerheidsprincipe' van Heisenberg.

            Inmiddels wordt ook de meliorist geconfronteerd met de maalstroom van de geschiedenis, die zich zelf inhaalt en voorbijsteekt, de toeschouwer overspoelt en hem tot drenkeling dreigt te maken. Vooral het schrijven van de geschiedenis van de toekomst is blijkbaar een bijzonder boeiende en nuttige intellectuele bezigheid, maar tot op heden is geen enkel computerprogram erin geslaagd hiervoor een prognostisch en betrouwbaar model uit te schrijven noch een algoritme te ontwikkelen. Dit verhindert niet dat het afwegen van allerlei zware tendensen die komende tijden vorm geven, een beroep is geworden, het orakel van Delphi achterna. Want 'morgen is vandaag reeds gisteren', blijkt een voorspelling die met zekerheid kan worden gedaan. Adviesbureaus allerhande hanteren als gewiekste sterrenwichelaars de meest hemelfietsende  toekomstvoorspellingtechnieken, ook al concluderen zij dat 'le futur n'a plus d'avenir'. Baanbrekend, grensverleggend en spitsroedenlopend is de 'chaoticus', een nieuwsoortige deskundige, sjamaan van het millenarisme, gespecialiseerd in futurologie, wiens geest, ongehinderd door enige dossierkennis, orde schept in de alomaanwezige chaos, zoals de Romeinse waarzeggers toekomst gerichte orde ontdekten in de labyrintische ingewanden van open gesneden offerdieren. De meliorist heeft enkel vertrouwen in wie het verleden voorspelt. En dan nog. Het relaas van gebeurtenissen door historici staat vaak haaks op de feiten. Het verleden moet uit het heden worden afgeleid, want 'the past is a prologue'. En om met acuraatheid te verstaan wat in het heden gebeurt,  is het raadzaam te wachten op de toekomst.

            Een meliorist  poogt ook, met vallen en opstaan en wetend dat het niet vereist is te slagen om vol te houden, het onderscheid te maken tussen het essentiële en het bijkomstige. Deze oefening is bijzonder moeilijk in een maatschappij die evidenties aanwendt om de essentie toe te dekken en die meer belang hecht aan een zonderling, die van neus tot scrotum tientallen ringetjes laat piercen in zijn lijf, dan aan een grote geleerde die in de eenzaamheid van zijn laboratorium speurt naar het wezen der dingen of naar middelen om het menselijke lichaam van fatale kwalen te genezen. Argumenten lijken soms sterker dan de waarheid. Er wordt bij voorkeur beroep gedaan op irrationele bewijsvoeringen. Beroepssofisten, die urenlang toespraken houden zonder wat dan ook te zeggen, worden zelden betrapt op het  gebruik van redelijke stellingen. De waarheid wordt ten hoogste met mondjesmaat toegediend omdat de consumenten van waarheid ze niet makkelijk verteren. Het ergste wat hen zou kunnen overkomen is dat ze, wegens indigestie, de waarheid zouden uitbraken en vervolgens onwaarheid zouden uitkramen. Want in het raam van de herverdelende rechtvaardigheid moet de waarheid verdeeld worden en dus in stukken versneden en weer herverdeeld. Waarheid kan ook onfris worden en bederven zoals eergisteren gevangen vis. Het gegeven woord mag niet worden ingeslikt maar moet steeds worden terug gegeven opdat het aan anderen, die meer noodlijdend zijn en dus meer dorsten naar waarheid, door zou worden gegeven. Komt daarbij dat het  slechte nieuws het goede verdrijft, een mediawet die is afgeleid van de economische wet van Gresham: 'bad money drives out good money'. Fake news wordt ontcijferd met behulp van nieuw  fake News. Geruchten worden verward met berichten en leugens zijn des te geloofwaardiger naarmate zij grover zijn.

Wie iemand gelooft, kent hem niet en wie iemand kent, gelooft hem  niet.

Maar tegenover sardonische sarcasten, smalende pamflettisten, invectiverende blameurs en sissende schimplustigen, die uno sono verkondigen 'ik hou van haten', via de media waarop zij dolverliefd zijn en door het vuur zouden gaan, neemt de meliorist een houding aan van zelfspottende humor, die hun hoongelach doet verstommen in zelfverslikking. Wat opgejutte spuiers van intellectuele huisvuil doet glunderen is het falen van de anderen. De meliorist is er zich van bewust dat in onze hoog kritische maatschappij niets zo goed lukt als een mislukking en meestal op ruime instemming wordt onthaald. 'Quel merveilleux échec' is een vaak gehoorde kreet van bewondering. En als het hem te hoog komt te zitten, vindt de meliorist bovendien geestelijke lafenis in de wijsheid van Einstein, toen die zei: 'ik ken twee dingen die oneindig zijn: het heelal en de menselijke dwaasheid. Maar van het eerste ben ik niet helemaal zeker'.                                                                                   

 

                                   *  *  *

 

De menswording is niet af

 

            De grote geschiedenisbreuken van de jongste decennia, de talloze wetenschappelijke ontdek­kingen, de waterval van tech­nologische vernieuwingen zorgen er steeds meer voor dat de werkelijkheid de fictie overtreft. Het normerende en inspi­rerende karakter van het meliorisme is meer en meer noodzakelijk, nu blijkt dat de dagelijkse wervelwind van de verande­ring de boom van de kennis van goed en kwaad ontbladert maar ook nieuwe scheuten doet botten. Het meliorisme, in een wereld waar tussen droom en daad zoveel practische bezwaren staan, heeft de kracht van de illusie en de utopie, ofschoon die ook de bedrieglijke illusie kunnen creëren van de dystopische kracht. Veel menselijke houdingen zijn immers onderhevig aan de dualiteit van licht en schaduw, aan de tweespalt van Yin en Yan. Toch is melioristisch streven meer dan ooit, in een tijd van cybernetica en onttovering, de motor van menselijke vooruitgang en hertovering. Zo wordt het dromen van verbetering zelf een verbetering, in vergelijking met de nachtmerrie van het uitzichtloze zwarte gat. De melioristische droom dient echter, in dit post-moderne tijdvak, anders gedroomd dan voorheen: hij moet gericht worden op de kwaliteit van het toekom­stige mense­lij­ke be­staan, als een volgende fase in de menselijke evolutie die niet af is. De menswording wacht op Godwording.  Het dra­gende, optillen­de melioristische ideaal voor morgen is er een dat op het grote scherm van de toekomst de synthese projec­teert van liefde (want iedereen is iemand) ; van waarheid (door kennis); van goed­heid ( door mededogen) ; van rechtvaardigheid (door ethiek) - en van schoon­heid (door kunst). Zo wordt het werkzame meliorisme een existentiële metho­dologie die een verbeterd mensbeeld voorspiegelt aan de mens met het oog op zijn meer-menswording, in het besef  -  zoals blijkt uit zijn DNA – dat hij een jeugdig ex-dier is, gezegend met het ongenadige privilegie te kunnen nadenken over leven en dood en over goed en kwaad. De kennismaatschappij doet steeds meer mensen geloven dat ze weten, terwijl ze, althans onbewust,  weten dat ze geloven, ook al geschiedt dit wankelmoedig en vertwijfelend. Maar zij beseffen onvoldoende dat twijfelen aan de eigen twijfels juist de aanloop is tot geloof. Zo geloven zij desalniettemin. Ze geloven dat de zon elke dag, herbegonnen, op zal rijzen, ook voor wie in het avondland wonen. Ze geloven in de goede bedoelingen van goede vrienden en derhalve meer in de ethiek van de intenties dan in die van de daden en de resultaten van die daden. Ze geloven in de wonderbaarlijke kracht van de liefde, die tijd en ruimte overschrijdt. Ze geloven dat liefde, rechtvaardigheid en waarheid bestaan, ofschoon hun bestaan niet kan worden bewezen, evenmin als het bestaan van God. Toch geraakt hij ervan overtuigd dat de kracht van het individuele en collectieve egoïsme, door Darwin zo overtuigend getuigt als de motoren en de hefboom van de evolutie van alle levensvormen op aarde, moeten worden ontkracht. Want dit egoïsme, in al zijn varianten inclusief het nationalisme en racisme, dreigen de mens en zijn mensheid te vernietigen nu diezelfde mens beschikt over massavernietigingswapens. Darwin beschrijft met zijn egoïsme wat in Bijbelse geschriften de erfzonde werd genoemd. Essentieel is hiervan verlost te geraken door het egoïsme om te smeden tot naastenliefde en alle goede gevoelens hiervan afgeleid. Dit is een revolutionaire opdracht die ingaat tegen de natuurlijke driften van de mens als ex- dier. Naastenliefde, eerbied voor de anderen, verdraagzaamheid, solidariteit, samenwerking, streven naar waarheid zijn deugden die de natuur overschrijden, die bovennatuurlijk zijn en derhalve iets goddelijks vertonen. God is liefde, schreef de evangelist Johannes. En onbaatzuchtige liefde is God en  brengt de mens tot het eindpunt, de bekroning van de evolutie waarin de mens, andermaal volgens allegorische oude geschriften, zal gelijken op het beeld van God.

De meliorist gelooft bovenal in de hoop, zo niet kan het leven niet worden voort geleefd.

 

 

*                                

 

Een nieuwe maatschappij is in wording, onomkeerbaar, uitdagend, kansrijk maar ook risicovol, onverbiddelijk wellicht, en alvast … verbeterbaar, voor zover 'nieuw' ook 'beter' kan gaan betekenen en de verbetering van de maatschappij doelt op de verbetering van haar mensen en van de dingen die aan mensen dienstig moeten worden gemaakt.

 Hopelijk begrijpt de mens van de XXIste eeuw dat de evolutie van de mens, die hijzelf steeds meer gaat sturen, niet af is. Maar dat ook de vermenselijking van de mens niet af is en nooit voltooid zal zijn. Meer menselijkheid in het werelddorp is levensnoodzakelijk en ook mogelijk, zoals tijdens begenadigde momenten van de geschiedenis van mens en mensheid is aangetoond, meestal na vallen en opstaan. Dank zij deze overtuiging, verankerd in veel dromen en wat werkelijkheidsonderricht, is hij niet langer, naar het woord van Goethe,  een 'treurige gast op een duistere planeet', maar een medeschepper van een wereld van hoop, die gelooft in de wenselijkheid van meer menselijkheid.

 Alleen zal hij echter niet slagen. Enkel een samenwerkende samenleving kan het leed van het werelddorp lenigen, ofschoon het verdriet in het werelddorp wel nooit helemaal op zal houden. 

 

                                                                 Mark  Eyskens