MIJN VRIENDEN OVERLEVEN NIET
In mijn bibliotheek heb ik een boekenrek ingericht als een soort begraafplaats, zonder zerken, zonder berken noch cipressen, zonder bloemen, zonder kransen, maar wel vol doodsprentjes van overleden vrienden. Ik schuif ze, de prentjes, tussen mijn boeken, open geplooid, zodat de foto van de gestorvene goed zichtbaar blijft. Een vreemdsoortige statistische wet heeft voor gevolg dat, naarmate de jaren vorderen, de oogst van doodsprentjes toeneemt en ik voor hun uitstalling steeds meer ruimte moet uitmeten en meer boeken moet ter beschikking stellen. Er komt een leeftijd dat de gemeenschap van de doden talrijker wordt dan die van de levenden.
Soms valt een doodsprentje op de vloer als ik een boek uit het rek neem. Dan raap ik mijn dode vriend weer op, denk aan hem en onderdruk mijn emoties.
Mijn vrienden overleven niet
Zij trekken sporen in het niet
en schuilen doods onder verdorde blaren
Zij worden dood en doder met de jaren
Een laatste vriend werd zelfs doodst
en dan naar onbekende oorden weg geloodst.
Waar is hij nu gebleven?
Egidius, uit het werelddorp verdreven?
Zij hadden ooit en met verglaasde blikken
een middag in de zon, onder het lustig likken
van ijsjes en het proeven van granaten,
gelezen op de wijzerplaten
van weggesmolten kathedralen
vol van Romeinse cijferetsen
dat alle uren kwetsen
en het laatste doodt
dat één minuut verwondt
en ooit een laatste stond
de ogen sluit: een degensteek
in de hartestreek
Herinneringen zullen niet beklijven
en heftigheden niet lang verblijven
bij wie ze heeft gekend, bemind
gekoesterd, vriend tot vriend,
nog even voor de vlam steeds doffer dimt
en net de laatste genster dooft,
het laatste licht geroofd.