Waarom vraagtekens zaaien?

 

Mijn hele leven lang heb ik vraagtekens gezaaid en was ik beducht voor het planten van uitroeptekens. Ik heb ze uitgestrooid, mijn vraagtekens, in de moestuin van mijn dagelijksheid, tijdens het tumult van de dag, soms luisterend naar het gefluister van de geschiedenis, in de landschappen van de maatschappij, in steden en dorpen, en in wijde oceanen waarin vooral essentiële vragen rondzweefden naarmate de horizon onvatbaar wegdreef. Vooral in de politiek, waar dagelijks uitroeptekens worden geplant, in velden vol valse problemen, is het belangrijk de echte vragen te stellen.

In veel lees- en leerboeken heb ik probleemstellingen bestudeerd. Daarbij heb ik vooral gespeurd naar die vragen die meestal niet te berde werden gebracht of die verscholen zaten tussen de regels. Het meest heb ik gehad aan de zeldzame ‘leefboeken’ die ooit werden geschreven en die me hebben geleerd dat de te bewandelen wegen in het leven meestal zijn aangeduid door vraagtekens, veel meer dan door leesbare wegwijzers. De meeste vragen smeken om antwoorden, maar nemen vrede met het opwerpen van nieuwe vragen.

Soms heb ik ook vraagtekens ontdekt in medemensen, zowel bij diegenen die wij onze naasten noemen als bij hen die verder van ons verwijderd zijn, tijdens lukrake ontmoetingen of verre reizen. Wie-, wat-, waar- en waaromvragen zijn het lot van de bewoners van onze blauwe planeet. Zelfs als zij geen boeken lezen of zich niet laten bekoren door de moderne informatie- en communicatiemedia, volstaat het dat zij de blik richten op de horizon of op de hemel om overweldigd te worden door talloze vragen over mensen en dingen. Die rijzen op uit berg en dal, in alle windrichtingen, en vooral uit de wolken, in hemels vol grillige figuren die de mooiste, de meest verheven en kleurrijke ‘wolkschappen’ vormen en die je kunt verkennen terwijl je het fileleed op de weg verbijt. De lucht, de wolken, het uitspansel en de hemel bulken van de vragen en vraagtekens voor wie niet alleen bewonderend kijkt, maar ook nieuwsgierig probeert te zien. De verwondering doorbreekt het dogma van de vanzelfsprekendheid en opent het pad van de wijsheid, dat zelfs kan leiden tot de wijsbegeerte, de filosofie.

Vraagtekens zaaien, ze kweken als exotische bloemen, verzorgen, begieten, snoeien, knippen en koesteren is een hobbyachtige bezigheid die niet zo gemakkelijk kan worden verzoend met een actief leven dat elk etmaal start bij het ochtendgloren – niet steeds een poëtisch spektakel – en dat duurt tot lang na zonsondergang, een ervaring die je met weemoed vervult. Daarbij komt de wetenschap dat een mens van aan zijn geboorte tot aan zijn dood ten minste een derde van de hem toegekende tijd slaapt, wegdrijvend in dromerige halfbewustheid. Om die reden moeten wij niet alleen zeer actief, maar ook proactief en postactief zijn en blijven. Daarom heb ik geruime tijd geleden besloten mijn pensioen op te nemen na mijn dood, een beslissing waarvan men beweert dat zij definitief kan bijdragen aan het schijnbaar onoplosbare probleem van de financiering van de pensioenen in eigen land en daarbuiten, toch indien mijn voorbeeld massaal zou worden gevolgd.

De zorgvuldige cultuur van vraagtekens wil ik dus zorgeloos en egoïstisch voortzetten in mijn persoonlijke moestuin, daarbij wellicht het algemeen welzijn dienend. Om dat te verwezenlijken neem ik de tijd, ook al is het een dagelijkse strijd. Want ik heb weinig tijd. De tijd heeft mij. Daarom poog ik hem deskundig te doden, ik probeer een perfecte moord te plegen uit idealisme. Maar tot op heden ben ik daar nog niet in geslaagd.

Al lang wuiven vraagtekens mij toe, wiegend op hun lenige stengels. Uitroeptekens daarentegen geven mij inwendige netelkoorts. Zij lijken mij speren, die kunnen steken en kwetsen. Vooral de zogenaamde vanzelfsprekendheden boezemen mij angst in en bezorgen mij intellectuele allergie. Als met stemverheffing wordt verkondigd: ‘Het spreekt toch voor zich dat…’ is het aangewezen sceptisch de wenkbrauwen te fronsen. Scepticisme en relativeringsvermogen blijken immers vaker bergen te verzetten dan doordrammende beweringen die met bekeringsijver worden rondgeslingerd of afgevuurd, vooral als apodictische stellingen blijken te steunen op postwaarheden of alternatieve feiten, wat in het digitale tijdperk tot de gangbare gebruiken is gaan behoren.

Het streven naar waarheid blijft uiteraard een grote deugd en een noodzaak, vooral in gediversifieerde en heterogene gemeenschappen. Maar zodra iemands zoektocht naar de waarheid overgaat in het rotsvaste besef dat hij de waarheid bezit of verworven heeft, kan het gevaarlijk worden. Dan lonkt de bekoring van het grote gelijk en de zelfvleiende zekerheid het bij het rechte eind te hebben. Meteen wordt wie niet dezelfde waarheid deelt gemakkelijk beschouwd als te dwaas of te boosaardig om er recht op te hebben. Intellectuele terreur, geestelijke brandstapels en zelfs de feitelijke verwezenlijking ervan behoren dan tot de mogelijkheden.

Omzichtig omgaan met de waarheid nadat je die hartstochtelijk hebt gezocht, betekent niet dat je moet vervallen in intellectueel, ethisch of esthetisch relativisme. Zelfrelativering is echter heilzaam voor de ontwikkeling van een maatschappelijk bruikbare persoonlijkheid, een sociaal inzetbare ‘ik-heid’. Wellicht is het de waarheid dat de waarheid multidimensionaal is en verschillende aspecten vertoont die min of meer waardevol zijn. Daarbij moet worden genoteerd dat veel waarheden gradueel en tijdgebonden zijn en dus in de loop van de jaren evolueren en meer of minder waar kunnen worden. De relativering van menselijke waarden en waardigheid, en vooral hun gelijkstelling met de ontkenning ervan, leidt echter tot maatschappelijk cynisme en incivisme. Elke drenkeling gaat op zoek naar een reddingsboei. Het zijn de mensen met een reddingsgevoel, met de geloofshoop dat mensen en dingen verbeterbaar zijn, die het zich kunnen veroorloven solidair en verdraagzaam te zijn, in een wereld waarin hardheid de hartelijkheid verdrijft.

De radicalen, de extremisten zijn meestal mensen die twijfelen en aarzelen, en zelfs twijfelen aan hun eigen vertwijfeling. Ze sluipen zelfbehoudend langs eigenhandig opgerichte, beschermende muren en pogen hun angst te verbijten. Ze vrezen de toekomst, de verandering, het andere en de anderen, zijn benauwd voor bruggen, openheid en de zogenaamde vreemdeling op de andere oever. Ze vrezen dat een open geest pas kan ontstaan na een schedelboring. Ze laten zich gijzelen door de illusie van het isolationisme, de aparte identiteitscultus, de ‘eigen volk eerst’-ideologie en allerlei waanideeën van cultureel en economisch protectionisme in een wereld van wederzijdse afhankelijkheid. Deze herauten van de apartheid, de nostalgici van de ‘bloed en bodem’-doctrine die in Europa weer de kop opsteken, lijden aan het oestercomplex en sluiten hun schelp bij elke denkbeeldige vorm van onraad. Zij gedragen zich als de holbewoners uit het stenen tijdperk, trekken de ladder op tegen hun beschermende rotswand en verschuilen zich in hun grotten, denkend dat ze er veilig zijn. En dat zijn ze zeker niet, nu we leven in een wereld die nog nooit zo snel is veranderd en waarin de veranderingen nog nooit zo diepgaand zijn geweest.

Zou het kunnen dat een nieuw menstype in wording is? Maar ook een betere mens? For better and for worse? Is het toeval dat Mary Shelley tweehonderd jaar geleden, in 1818, de ongeëvenaarde bestseller Frankenstein schreef?

Bij mijn strooptocht naar nieuwe vragen en de mogelijke ontdekking van wegwijzers naar antwoorden stuitte ik recentelijk op de twee meesterlijke publicaties van Yuval Noah Harari, Sapiens en Homo Deus. De auteur is professor geschiedenis aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem, toevallig een instelling waar ik ooit een paar gastcolleges heb gedoceerd. Professor Harari schreef zijn werken aanvankelijk in het Hebreeuws, maar nadat ze in het Engels werden vertaald, veroverden ze binnen de kortste keren de planeet als wereldwijde bestsellers.

Vooral zijn tweede boek, Homo Deus. Een kleine geschiedenis van de toekomst, verschenen in 2015, trok mijn aandacht. Het gaat over het ontstaan van een nieuw menstype, dat onsterfelijk en gelukkig zal leven in een wereld bevrijd van honger, misdaad en oorlog en waarin de mens complementair zal worden aan wonderbaarlijke hulpmiddelen, uitgevonden en aangereikt door revolutionaire technologieën. Denken we maar aan de artificiële intelligentie en de robotisering, waardoor de homo sapiens zou muteren tot de ‘robo’ sapiens. Vandaag spreekt men van trans humanisme en zelfs posthumanisme. Daarbij speelt volgens de auteur, naast alle overweldigende ontdekkingen en uitvindingen van de moderne wetenschap, vooral het algoritme een essentiële rol. Een algoritme is een geheel van formules en instructies die moeten leiden tot het oplossen van een probleem en het bereiken van een doel. Een computerprogramma is iets dergelijks. Maar ook de mens, geprogrammeerd door de natuur en steeds meer bijgestaan door wetenschappelijke innovaties, wordt een wandelend en denkend algoritme – een opvatting die naar mijn gevoel gevaarlijk overhelt naar een te mechanistische visie op het mens-zijn. De computer en de artificiële intelligentie zullen immers steeds beter kunnen aantonen wat juist en wat onjuist is, maar niet wat rechtvaardig en onrechtvaardig is. De gerobotiseerde computer is zich niet bewust van waarden en blijft dus onmenselijk, of beter niet-menselijk, ook al is hij een heel bijzonder wezen dat de mens kan helpen een meer efficiënte mens te zijn, of toch indien hij correct wordt gebruikt. Naast een praktisch nut heeft de ontwikkeling van de artificiële intelligentie ook een didactische en ethische betekenis, want zij bewijst zeer duidelijk waar de grens ligt tussen de machine en de mens, en toont aan dat de mens een meerwaarde heeft die het materiële overstijgt. Noem dit het transcendente in de mens. Want de verwetenschappelijkte hightech-mens, door professor Harari  homo deus gedoopt, zou wel eens kunnen ontaarden in een homo diabolus door zijn duivelse oppermacht te gebruiken om de wereld en haar mensen te vernietigen met de massavernietigingswapens van de toekomst die elke apocalyptische verbeelding overstijgen.

De benaming  Homo Deus verwijst naar een evolutie en een mogelijke realiteit die ikzelf heb geformuleerd en uitgewerkt in verscheidene van mijn boeken en die ik ‘de divinisatie van de mens’ heb genoemd, maar in een totaal andere context en met een andere draagwijdte dan in het boek van Harari. In mijn boek uit 1996, De reis naar Dabar. Een filosofische thriller, schreef ik voor het eerst over mijn idee van de uiteindelijke divinisatie van de mens als bekroning van wat ik een transcendentale evolutie heb genoemd. Het volgende citaat uit het boek Dabar illustreert, weliswaar onvolledig, mijn opvatting:

 

‘De eerste belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis van de aarde, wat de mens betreft, is de vitalisatie van de anorganische stof, het ontstaan van het leven en van levende primitieve cellen op de aarde, waarschijnlijk 3,5 miljard jaar geleden. Het tweede fundamentele gebeuren is de hominisatie van de levende wezens, de menswording, die via de evolutie uit het dierenrijk voort is gesproten, ten minste 300.000 jaren terug. De derde fase moet nog komen. Ze heeft te maken met de te decoderen Bijbelse boodschap: dat de mens werd geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Ik noem deze derde fase de “divinisatie” van de mens. Het klinkt wat aanmatigend, maar voor wie gelooft in de boodschap van het Oude en het Nieuwe Testament en die van andere religies of filosofieën, is dit de kern van de mededeling, van het teken dat onder meer door Mozes werd opgevangen en later door Christus werd belichaamd. Wat we hier gedenken is de eerste stap door de mensheid gezet op het pad van haar goddelijke roeping, van haar divinisatie in een evolutief perspectief, dat uiteraard de darwinistische interpretatie reduceert tot de stamelende eerste letter van een zeer ingewikkeld, maar hoop biedend alfabet.’

 

In mijn boek De oude prof en de zee. Tweespraak over zin en zijn (2005) schreef ik:

 

‘Het is nu mijn overtuiging dat het bestaan een wordingsproces is dat ons, volgens Teilhard de Chardin, brengt tot het punt omega, tot een punt waar de mens geroepen is tot vergoddelijking. Ik ben voorstander van een “transcendente” evolutieleer: vitalisatie, hominisatie en divinisatie. Ik zie dus God veeleer als een finaliteit dan als een causaliteit en zeker niet als een fysische oorzakelijkheid. Causaliteit is een begrip dat niet toepasbaar is op het onveranderlijke, op het Zijn, dus op God.

Maar de finaliteit van God heeft door terugkoppeling ook een causaal effect. De finaliteit oefent een aantrekkingseffect uit, stimuleert en richt, verlokt het bestaan waarin de mens geworpen is. Zijn menswording is niet af. De evolutie noopt hem tot meer menswording maar dit proces is vooral een proces van waardenaccumulatie. De mens wordt meer mens door de beoefening van de liefde, de rechtvaardigheid, het behartigen van de waarheid, het mededogen. Ik dacht dat wij het erover eens waren om die zogenaamde deugden onnatuurlijk en dus bovennatuurlijk te noemen want ze komen niet als dusdanig voor in de natuur en zeker niet in de dierengemeenschap.’

 

Vandaag, vele jaren later, kom ik aarzelend tot de conclusie dat we deze zogenaamd bovennatuurlijke deugden niet terugvinden in de natuur, die gedomineerd is door de darwinistische wet van de sterkste en de wet van de entropie, de wet van de algehele ontbinding en vernietiging. Deze bijzondere deugden, die de goedheid (slechts één letter verschil met godheid) als gemeenschappelijke noemer hebben, hebben te maken met wat wij in manke bewoordingen ‘een goddelijke kracht’ kunnen noemen. Naast de homo deus, zoals beschreven door Harari, namelijk een soort technologische übermensch, een trans-human en wellicht een post-human, moeten wij de vraag durven te stellen of er ook geen deus homo in wording is, of althans zou kunnen zijn, namelijk een goede, liefdevolle mens die beantwoordt aan een soort incarnatie van het goede door ‘goedwording’ (lees ook: Godwording) en die daardoor de wereld van de mensen herschept tot een betere wereld.

Zou het kunnen dat deze verwoordingen de meest nabije benadering vormen van wat wij het transcendente noemen, namelijk het bewustzijn dat er een werkelijkheid is, een vorm van zijn, een soort kracht die ons overtreft in dimensies die ons overstijgen? Zouden we dan toch in staat zijn, het spoor enigszins bijster en ronddolend in een reusachtig woud vol vraagtekens, om dankzij een vaag schijnsel de weg te vinden naar een onverklaarde klaarte waar de Waarheid zichtbaar wordt? En waar de geschiedenis van de mensheid een betekenis krijgt?

De triade ‘vitalisatie, hominisatie en divinisatie’ klinkt natuurlijk mooi en beantwoordt aan een soort intellectuele esthetica. Het hoogtepunt is een divinisatie of het ontstaan van een nieuwe mensheid, die echter veel verder strekt dan alleen maar een hightechbeschaving en die zich situeert in een dimensie die het wetenschappelijke overstijgt en te maken heeft met ethische waarden die momenteel niet van deze wereld zijn. Ze kunnen echter als inspiratie, als droom, als kracht de geschiedenis van de mensen beïnvloeden in een richting waar uiteindelijk geen wegwijzer meer staat, maar wel een groot vraagteken.

Op deze tocht stuiten wij van bij aanvang steeds weer op de vraag wat waarheid is. Streven naar waarheid is een verplichting die voortspruit uit ons mens-zijn, uit onze onvolmaaktheid en ons beperkte begripsvermogen. Waarheid is niet neutraal. Zij bezielt ons en rukt ons mee. Zij is ook niet zonder gevaar als wij er lichtzinnig of oppervlakkig mee omspringen. Zij is bovendien zeer veeleisend en zeer zeldzaam. Zo zeldzaam als de parel in de oester of omgekeerd als de oester in de parel of als vorst in de hel. Zij kan ook onduidelijk zijn, tijdelijk flikkeren als een verkeerslicht en dan weer verdwijnen, zodat wij ze moeten heroveren.

Een ding is duidelijk: wie beweert dat hij de waarheid heeft gevonden, heeft meestal niet goed gezocht. En de overtuiging dat men het monopolie op de waarheid bezit, dreigt onze medemenselijkheid aan te tasten.

                           

                                                                                            M.E.